S t o o m

Suze was bang dat ik mijzelf voor gek zou zetten, maar ik had mijn redenen om in te gaan op het verzoek van onze schoonzoon.

Pierre is een veelbelovende jonge filmregisseur. Voor een kleine rol had hij een 'professor' nodig. Omdat hij meer van echt houdt dan van namaak werkt hij liever niet met beroepsacteurs. Hij geeft de voorkeur aan 'echte mensen', zoals hij het uitdrukt. Hij had dus een echte hoogleraar nodig. En omdat ik de enige hoogleraar, zij het emeritus, in zijn kennissenkring ben, heeft hij mij gevraagd voor die rol.

Voor het college dat ik in zijn film zou geven moest ik mij weliswaar verdiepen in een heel andere discipline dan de mijne, maar voor hem is een professor een professor, of hij nu classicus is of etholoog. Hij vroeg mij, een college te geven over apen, voor psychologen. In de gestencilde berichten die zijn medewerkers mij stuurden stond ik aangeduid als de 'apenprofessor'.

Suze die niet al te best met Pierre kan opschieten, waarschuwde me: 'Je zet jezelf voor aap, daar.' Een voor de hand liggende opmerking. Ik had niet de moed om te onthullen wat mijn diepere drijfveren waren.

Ik deed het beslist niet uit ijdelheid. Verveling, behoefte aan afwisseling, speelde ook niet de doorslaggevende rol. Voor het geld hoef ik het niet te doen. Pierre had voldoende inzicht in onze materiële omstandigheden om mij een beloning in natura voor te stellen. Geen honorarium, maar een cadeau.

Het ging in mijn kleine rol om een hoogleraar die zich met vergelijkende psychologie bezighield, met ethologie, met behaviorisme, met dierproeven, met primatenonderzoek. Van alles wat. Dat staat ver af van mijn vak, de filologie.

Een leven lang ben ik een man van het woord geweest.

Een leven lang heb ik een man van de daad willen zijn.

Mijn studierichting werd destijds bepaald door goede cijfers voor talen en minder goede wiskunderesultaten. Maar ik was en bleef jaloers op mijn dispuutgenoten die zich bezighielden met biologie, geneeskunde, natuurwetenschappen.

Om dat te verklaren moet ik verder terug gaan.

Kort voor mijn negende verjaardag vond ik op de vliering van mijn ouderlijk huis een stoommachine, die helaas defect bleek en ook bleef, ondanks al mijn pogingen tot reparatie - ik was in die dagen al een bedreven hersteller van stofzuigers, naaimachines en schrijfmachines.

Mijn beste vriend, of liever, diens vader, had op zolder een grote modelspoortrein, niet elektrisch maar aangedreven door stoom. De ketel van de loodzware locomotief werd gevuld met gedestilleerd water, daarna werden er blokjes droge spiritus onder de ketel ontstoken, en dan volgde het wachten op de kracht. Op de stoomketel zat een manometer, die aangaf wanneer de druk toereikend was om de kolos met zijn wagons in beweging te brengen. Een druk van tegen de tien atmosfeer, als ik me goed herinner.

Die kracht, het verlangen naar die kracht; ik denk dat dat altijd mijn drijfveer is geweest.

Voor mijn negende verjaardag vroeg ik een stoommachine. Ik kreeg boeken.

Voor mijn tiende verjaardag vroeg ik een stoommachine. Ik kreeg boeken.

Het dreigt eentonig te worden. Toen ik veertien werd, vond ik stoommachines te kinderachtig. Ik vroeg boeken. Ook scheen mijn verlangen naar de kracht van de stoom af te nemen. Sportief ben ik nooit geweest, nooit maakte ik de indruk over grote lichaamskracht te beschikken. Maar ik schepte in mijn schooljaren en ook nog toen ik studeerde, een heimelijk genoegen in de kracht van mijn spieren.

Op de kermis van de provinciestad waar ik het gymnasium bezocht, stond zo'n krachtmeetapparaat in de vorm van een stierekop. De potigste jongens van de ambachtsschool verdrongen zich eromheen. Elk trachtte op zijn beurt de horens van de stier naar elkaar toe te drukken. Op de kop was een meter aangebracht die in niet mis te verstane termen het resultaat van de krachtproef aangaf. De zwaksten moesten het doen met de kwalificatie 'juffershondje', 'konijn' of 'lam', de sterksten werden vergeleken met de buffel, de hengst, de stier. Het hoogst haalbare was 'locomotief'. Er waren niet veel hengsten en stieren; er was geen locomotief. Totdat ik, opzettelijk slungelachtig en met afhangende schouders, naar het apparaat toe slenterde, kwasi nonchalant in één vloeiende beweging de horens naar elkaar toedrukte en, inderdaad, een Locomotief bleek te zijn.

Ik heb het mijn vrouw nooit verteld. Toen ik haar leerde kennen schaamde ik me een beetje voor die bravoure. Ik was zesentwintig en al afgestudeerd, zij achttien en aankomend studente. Ik had heel doelgericht oude talen gestudeerd, met het vaste voornemen om niet leraar te worden, maar hoogleraar. Ik had een baan als assistent en werkte hard aan mijn dissertatie. Niemand twijfelde eraan dat ik mijn doel zou bereiken. Zonder op de hoogte te zijn van mijn avontuur op de kermis vergeleek ook Suze mij met een locomotief. Inderdaad vertoonde ik het karakter, het doorzettingsvermogen van zo'n niet te stuiten, ouderwetse kolos. Zelfs de oorlogsjaren hebben mij nauwelijks in mijn loopbaan gehinderd.

Later is dat elan verminderd. Sleur ging de plaats innemen van wat eens niets ontziende ambitie was geweest, en mijn aandacht ging zich geleidelijk verleggen van mijn werkterrein naar het gezin.

Ik voelde dat ook mijn fysieke kracht afnam. Toen ik Suze pas kort kende, schepte ik er plezier in, haar hoog boven mijn hoofd te tillen. Gorilla, zo noemde ze me ook. Later klaagde ze dat ik haar nooit meer optilde. Ze klaagde veel, jaren lang. Totdat ze inzag dat wij allebei oud begonnen te worden, zij het dat ik haar altijd acht jaar voor bleef.

De welvaart had me verzwakt, met het comfort van de villa, het gemak waarmee ik me in de jaren vijftig aan de universiteit had bewogen. Tegen de katastrofe van de studentenbeweging, die daarop volgde, bleek ik niet opgewassen. Ik begon kwalen te vertonen. Hoge bloeddruk, die met tabletten werd bestreden. Ook soms maagklachten.

'Drinkt u veel koffie?' vroeg de behandelende geneesheer.

'De hele dag,' bekende ik.

Hij raadde me aan, cafeïnevrije koffie te gaan gebruiken. 'U proeft geen verschil.'

Inderdaad, ik proef geen verschil.

Ons huwelijk begon te lijden onder de spanningen, ondanks alle begrip van mijn vrouw. Die auto van honderdtachtig PK heeft niet mogen baten, heeft me niet de illusie van kracht kunnen schenken, ik verzwakte, en na een lange strijd ging ik met emeritaat.

We maakten samen een grote reis. Na onze terugkeer wijdde ik mij aan mijn hobbies. Het verzamelen van antiek mechanisch speelgoed. En pianospelen. Hamerend, motorisch pianospel, veel zestiende noten, zelden pedaal. Toccata's. Prokofiev. Martellato.

De kinderen waren intussen opgegroeid, getrouwd. De villa was groot en leeg, mijn vrouw wilde er weg. Vrienden van ons hadden een vrij kostbare serviceflat gekocht in het Roland Holst Huis, een luxe flatgebouw voor welgestelde ouderen, heel schilderachtig gelegen bij bos en duin. Daar wilde Suze ook heen. Ik heb me laten overhalen.

De vleugel mocht niet mee; muziek maken is hier niet toegestaan. Ook de hond en de katten moesten we wegdoen; het houden van dieren is hier niet toegestaan. Mijn dochter Irma zorgt goed voor Pluto, Dido en Aeneas, en we zien ze nog geregeld.

Ik breng mijn dagen door te midden van het zinloze geratel van mijn stoommachines, die alle zeven hun krachten verspillen aan molenwieken, aan carrousels en aan ijzeren mannetjes die bij voorbeeld doen alsof ze een blok hout doorzagen. Maar het blok hout is van ijzer en blijft intact.

Onlangs heb ik een stoomklok geconstrueerd, naar eigen ontwerp. De enige zinvolle taak die ik een machine weet op te leggen is: constateren hoe de tijd verstrijkt.

Ik heb me omringd met apparaten. Een geluidsinstallatie met een heel bijzondere draaitafel, voorzien van een wrijvingloze arm - een Franse vinding. Een minuscuul dicteerapparaat, dat ik nooit gebruik. Een geavanceerde fotocamera met zeer compacte zoomlenzen. Een microgolven-oven. Video-apparatuur. Een wekker die reageert op mijn stemgeluid. Een draadloze telefoon. Een horloge op zonne-energie.

Ook bezit ik twee personal computers die met elkaar communiceren, mijn nieuwe huisdieren. En een digitale bloeddrukmeter - digitaal helaas, ik had er liever een gehad waarop een wijzer de druk aangaf.

De gedachte aan een nuttige aanwending van de stoomkracht begon mij steeds sterker te obsederen. Een espressomachine zou de stoomkracht met het aangename kunnen verenigen. Maar mijn vrouw was het er niet mee eens dat wij geld zouden besteden aan zoiets frivools - want zo ziet zij dat - vooral omdat ik verder zo zuinig van aard ben. Zij zou liever willen reizen, als er dan toch geld moest worden verspild. Wij zijn spaarzaam. Wij kopen degelijke spullen, en we willen genoeg geld overhouden om onbekommerd onze honderdste verjaardag te kunnen vieren. Wie weet, dacht ik een paar weken geleden nog, mijn vrouw is zuinig op me, ze koestert me, ze snijdt de randjes vet van het vlees af, ze beschermt me; soms meer dan me lief is; ik ben geen kind.

Toen ik mijn verlangen naar een espressomachine tegenover Suze kenbaar had gemaakt, gaf ze mij voor mijn verjaardag zo'n apparaatje van honderdtwintig gulden. Het maakt een soort espressokoffie, maar er ontstaat niet van dat schuim als bij echte espresso. Ik mis die crèmelaag, die etherische olien en vetten die onder een druk van negen atmosfeer uit de koffie moeten worden geperst. Daar ontleent die koffie zijn bijzondere smaak aan. Ons apparaatje werkte met een druk van niet meer dan twee atmosfeer.

Het zou niet erg kies van mij zijn geweest als ik dat apparaatje aan de kant had gezet, als ik Suze had getrotseerd, gebrutaliseerd en zelf een echte espressomachine had gekocht.

'Weet je wat echte Italiaanse cafeïnevrije espressokoffie kost?' vroeg ze. Een ze gaf zelf het antwoord: 'Ik heb geinformeerd. Negentien gulden voor een half pond.'

Maar het cadeau dat mijn schoonzoon mij aanbood in ruil voor mijn medewerking aan zijn film, bood me de gelegenheid om op een voor mijn vrouw niet al te pijnlijke manier mijn jongensdroom te verwezenlijken. En zelf zou ze ongetwijfeld ook meegenieten van de met stoomkracht gefabriceerde produkten. Ik weet wel een manier om aan veel goedkopere cafeïnevrije espressokoffie te komen.

De voorbereidingen voor Pierre's film bestonden voornamelijk uit het doornemen van het college dat ik zou geven. Kort gezegd kwam dat hierop neer. Na het vertonen van een korte film over experimenten met rhesusaapjes die waren opgegroeid zonder moeder zou ik een en ander zeggen over het voor en tegen van dierproeven in het algemeen, en over de resultaten van de vertoonde proef in het bijzonder. De collegezaal zou worden opgeluisterd met een paar gepaste attributen, een of andere proefopstelling, en twee apen in kooien.

Een van Pierre's medewerkers kwam met mij spreken over de kleding. We waren het erover eens dat ik zelf het best wist hoe een professor er uitziet. Ik zou mijn normale plunje aantrekken, niet het cliché van het driedelig grijs, maar een tweed jasje en een lichtgrijze broek. Er was even sprake van een half brilletje, maar dat wees ik resoluut van de hand, want ik wilde geen karikatuur van mijzelf maken.

Wat mijn optreden aanging, Pierre en ik spraken af dat ik geen Verstrooide Professor zou zijn, geen Professor Pi, geen uit voorraad leverbaar type, maar gewoon mijzelf.

'Doet u maar gewoon zoals u bent, pa.'

Lange tijd heeft hij professor tegen mij gezegd, maar toen bij mij op de faculteit vrijwel iedereen professor werd, wilde ik niet meer met die titel worden aangesproken.

Mijzelf spelen. Niets is moeilijker voor een geboren acteur als ik, een technicus die zijn leven lang de classicus heeft uitgehangen.

Op de dag van de opnamen, in de nieuwe Medische Faculteit, zag ik in de hal twee hoogleraren die er wel degelijk zo uitzagen als het volk zich de professor voorstelt. De een in blauwe blazer, martiaal als een generaal, de ander al even zelfverzekerd in grijs maatkostuum. Ik kende hen niet, ze zijn van een jongere lichting, maar door omstandigheden heb ik de hoogleraar Interne Geneeskunde, die van de blauwe blazer, onlangs teruggezien. Toen droeg hij de bekende witte jas van de medicus.

De collegezaal had het meest weg van een leeuwenkuil, zeer hoog, de studenten amfitheatersgewijs opgetast; beneden, nietig, mijn lessenaar.

Kort na mij arriveerden de apen, afkomstig uit Antwerpen, want in ons land is gesol met apen in films niet toegestaan. Ze werden begeleid door hun eigenares en een paar verzorgers. De studenten tot wie ik het woord moest richten, zouden arriveren na een paar repetities met mij en de camera.

Tijdens het wachten op het in stelling brengen van de lichten onderhield ik mij met de verzorgers van de apen. De dieren intrigeerden mij dermate dat ik mij er achteraf over verbaas. Mangabey, zo heette de soort. In de ene kooi zat een roodbruine, in de andere een zwarte met een kuif.

Omdat ik mij, ondanks enige voorbereiding, op het terrein van de ethologie slecht op mijn gemak voelde, leek het mij aardig het college wat aanschouwelijker te maken en de aandacht wat van mijzelf af te leiden door een aap uit zijn kooi te nemen en het dier te strelen onder het uitspreken van mijn tekst. Pierre was daar onmiddellijk voor te vinden.

'Durft u dat aan, professor?' vroeg een van de verzorgers. 'Ze zijn niet gemakkelijk.'

'Laten we het proberen,' zei ik, want ik hunkerde naar enige opwinding in mijn teruggetrokken bestaan.

De verzorger opende de kooi van de roodbruine aap, en overhandigde mij de ketting die aan de halsband van het dier vastzat. De mangabey sprong op de grond, klom tegen mijn broekspijpen omhoog, ging op mijn schouder zitten, sloeg mijn bril van mijn hoofd - de bril bleef heel -, deed zijn behoefte op mijn overhemd en scheurde de linkermouw van mijn jasje stuk.

Zo ging het niet. Mijn overhemd werd gereinigd met papieren zakdoekjes en geblanket met krijt. Met een paar steken werd mijn jasje provisorisch gerepareerd.

Ik wilde het niet opgeven. De zwarte aap met de kuif werd op mij losgelaten. Hij sprong zo vanuit zijn kooi op mijn schouder, keek mij recht in de ogen, opende met beide handen mijn mond en voelde aan mijn tanden, die ik stijf op elkaar hield, omdat ik vreesde dat hij mijn prothese eruit wilde nemen.

'Hij vindt u aardig, professor,' zei de eigenares van de apen. Ze nam hem van me over, hij graaide bliksemsnel mijn vulpen van de lessenaar en begon er op te bijten. Zij probeerde de pen af te pakken en hij beet in haar hand, zodat die hevig bloedde.

'Je moet een aap nooit iets afpakken,' zei ze, 'maar ik wilde uw pen redden.' Een verzorger kreeg het voor elkaar, mijn vulpen te bemachtigen in ruil voor een pinda.

'Hij houdt niet van vrouwen,' zei de eigenares, toen het dier weer in zijn kooi zat. 'Maar u vindt hij aardig.'

'Zullen we verder maar geen risico's meer nemen?' vroeg Pierre.

Maar ik was vastbesloten. De oude locomotief kwam weer op gang.

'Hoe kan ik tegen hem spreken?' voeg ik. ' Hoe heet hij?'

'August. Hij verstaat Duits. Hij komt uit Duitsland.'

Ik gaf mijn college. Over de theorie van Bolby en de proeven van Harry Harlow. Over het redden van mensen en het opofferen van apen. Over de vereisten voor het normaal opgroeien van aap en mens: vertrouwde omgeving; warme, zachte moeder, liefdevol contact, zekerheid van bestaan. Over de fatale gevolgen van Harlows experimenten voor de proefdieren, en over de heilzame resultaten ervan, de miljoenen moeders die hun zuigelingen humaner zijn gaan behandelen. Intussen verscheurde August mijn papieren, gooide hij een demontabel model van het hersenstelsel van een gorilla aan scherven, vrat hij een stuk zeep op en een krijtje, dit allemaal zonder dat ik mij van mijn apropos liet afbrengen. Nu en dan gaf ik hem een pinda, en ten slotte ging hij tevreden op mijn hoofd zitten om de studenten in ogenschouw te nemen.

Na de opnamen werden August en de roodbruine aap afgevoerd. Tot mijn verdriet. August had die dag voor mij meer betekend dan enig menselijk wezen, ja, zelfs had ik het gevoel dat het heel lang geleden was dat een mens mij zozeer had ontroerd als deze chaotische, verwende aap, die gevaarlijk werd wanneer hij zijn zin niet kreeg, en die zo'n onverholen belangstelling had getoond voor mijn mond, mijn ogen, mijn neus, mijn oren; die telkens van mij afsprong en weer terug, op mijn schouders, op mijn hoofd.

Daarna werden er opnamen gemaakt van de studenten, die van Pierre moesten lachen om de professor met de aap op zijn hoofd. Maar de apen waren al weg, en ik kwam niet in beeld. Ik moest doen alsof ik de aap op mijn hoofd had. Een van de studentes, een negermeisaje, zei: 'Ik wil wel voor aap spelen.' Zulke grapjes kunnen toch maar gemaakt worden, in deze tijd. Maar ze leek me te zwaar; ik dacht met heimwee aan de tijd dat ik Suze boven mijn hoofd kon tillen.

'Zet u de scherven van die hersens op uw hoofd,' zei een van Pierre's kornuiten. 'Dat is leuk.'

Dit ging mij toch iets te ver. Ik pakte een oranje handdoek bij een punt, als was het de ketting van een aap, en zwaaide er wat mee boven mijn hoofd. De zaal daverde van de lach. Een ogenblik dacht ik dat ik succes had, als clown, als Verstrooide Professor en August ineen.

Daarna overviel mij de schaamte.

'Dank u wel, professor,' zei Pierre. Ik zou door een jongeman naar huis worden gereden. Toen ik al in de auto zat, bracht een van de dames mij mijn tas achterna. Ik was werkelijk verstrooid, in de war, opgewonden, vanwege de aap, die ik miste. De mensen van de apen hadden me gezegd dat ik zo'n mangabey wel kon kopen als ik dat wilde. Ze moesten eens weten hoe dat bij ons in het Roland Holst Huis zou toegaan, waar niet eens katten mogen wonen.

Onderweg droomde ik van een nieuw leven, in een huisje in Calabrië, met een grote tuin waar ik naar hartelust apen en papegaaien kon houden, en cafeïnevrije espressokoffie drinken. Ik droomde van een nieuw leven met een negermeisje, dat ik, verjongd doordat ik me niet meer vernederd voelde, op het hoofd zou ronddragen, zoals de vrouwen daar in het Zuiden grote kruiken op het hoofd dragen.

Ontrouwe gedachten, Suze moge het me vergeven, maar op dat moment was ik overweldigd door een gevoel van ontrouw jegens August, die van mij hield en die nu was afgevoerd, richting Antwerpen.

Toen ik thuis was, bij Suze, kwam de inzinking na de opwinding. Suze deed me de manchet om van de bloeddrukmeter. De druk bleek verontrustend. Voldoende reden om een afspraak te maken met de huisarts.

Hij kon zich heel goed voorstellen dat ik enigszins ontregeld was door mijn enerverende avonturen bij de film. Hij maakte er grapjes over, en ik was gerustgesteld.

Ik heb Suze niet verteld hoe ik mijzelf voor gek had gezet, met die handdoek. Ik praatte en praatte maar over die aap, tot ze bijna jaloers werd.

Kort daarop namen mijn maagklachten toe in frequentie en hevigheid. Via de huisarts en een plaatselijke specialist belandde ik bij het Medisch Centrum van de Universiteit, en bij de hoogleraar met de blauwe blazer, die daar als internist aan verbonden is. Nog deze maand word ik geopereerd. Hij heeft mij nu al gewaarschuwd dat het gebruik van koffie, ook cafeïnevrij, niet verantwoord is.

Afgelopen maandag is de espressomachine bezorgd. We hebben de doos niet geopend. Mijn vrouw wil, uit solidariteit, uit piëteit misschien, of om een andere reden, van het cadeau geen gebruik maken.

De doos staat in de bijkeuken. Er gaat een zekere kracht van uit. De statische energie van een verpakking die nog moet worden geopend. De ingehouden kracht van een stilstaande locomotief, onder stoom.

* * *