Tijdens een personeelsavond wil ik foto’s maken van de aanwezige werknemers van V.G.O.B. Assurantiën. Ze staan losjes opgesteld tegen een gepleisterde muur. Allen poseren gewillig. Ze staan doodstil. Bijleveld staat er stoer grijnzend bij. Henk kijkt omlaag. Kanneworff stram in de houding. Greidanus minzaam.

Roerloos. Allen.

Waar is mijn camera? Ik probeer te roepen. Mijn stem is verstikt.

Naarmate ik ouder word, reiken mijn dromen verder terug in de tijd. Eerst speelden ze zich af in de kantoren van Umbrella, waar ik vele, vele jaren gewerkt heb, en nu zijn ze beland in mijn dagen daarvoor, bij V.G.O. Beckerer. Deze dromen hebben altijd iets beangstigends, maar ik weet niet goed waarom. Wanneer ik eruit ontwaak, kan ik Sonja niet zeggen wat mij daarin voor verschrikkingen zijn overkomen. Het was misschien alleen de entourage die mij angst inboezemde.

Sonja heeft me gehoord in mijn slaap. Ze hoorde slechts benauwde geluiden, en daarna een zucht: ‘…alles kwijt’. Ik werd wakker van mijn eigen woorden. Ze sloegen, dacht ik, op mijn herinneringen aan de mensen die ik in mijn droom wilde portretteren. Sonja stelde me gerust nadat ik haar had verteld over de verdwenen camera. ‘Je weet best waar dat van komt,’ zei ze. Ik wist best wat ze bedoelde: ik was alles kwijt wat me deed denken aan de tijd dat ik haar leerde kennen.

Ze stond op, trok een peignoir aan en liep de slaapkamer uit. Even later zou ze terug komen met een sigaret, wist ik.

Ja, daar is ze, met in haar handen twee oranje dozen waarop aan de zijkant ‘Beckerer I en Beckerer II’ staat. Twee van de vele dozen met foto’s die ik in een boekenkast op zolder bewaar. Heel wat geheugensteunen dus, al zitten er hiaten in mijn fotografische aandenkens aan de maanden waarin ik bij Beckerer werkte en in mijn herinneringen. Ruim veertig jaren zijn sindsdien verstreken. De leemten tussen de foto’s vul ik nu met niet van elkaar te onderscheiden feiten en bedenksels.

‘Zwart-wit heeft toch wel iets,’ zegt Sonja, die haar leesbril heeft opgezet. ‘Wat je ziet is echt gebeurd, maar toch is het niet echt.’

‘Ja, jouw foto’s zijn veel echter,’ antwoord ik. Ze drukt haar sigaret uit en staat op om naar de badkamer te gaan.

Fotograferen was destijds mijn passie. De foto’s die ik toen heb gemaakt, komen nu van pas om me mijn dagen bij Beckerer voor de geest te halen, al waren ze daar niet voor bedoeld.

Ik neem de oranje dozen straks mee naar mijn werkkamer, om ze op mijn gemak te kunnen bekijken. De herinneringen die ze ongetwijfeld zullen oproepen, ga ik in een ongebruikte kantooragenda opschrijven. Ik heb mijn redenen voor het noteren van afspraken met het verleden.

*

Een overzicht. Het lijkt hier zo onschuldig. In een grote, nogal kale ruimte zit een aantal mensen te schrijven.

Henk, aan het houten bureau tegenover mij, is van Brand & Inbraak. Zijn afdeling is van Leven gescheiden door een rij lichtgrijze archiefkasten. Ze zijn niet hoog, zittend kan ik er niet overheen kijken, staande wel. Als werkstudent, uitzendkracht, ben ik naast die kasten geplaatst. Om deze foto te maken ben ik kennelijk even gaan staan. Niemand heeft het gemerkt, mijn camera is klein en doet zijn werk geruisloos; ikzelf ben onopvallend, bijna onzichtbaar. Iedereen is naarstig aan het werk.

Meneer Kanneworff, de man die mij telkens van nieuwe stapels formulieren voorziet, is van Leven, rechts van de kasten dus. Sonja herinnert zich hem nog, hij kwam geregeld op de ponskamer, waar zij werkte. Ik ben weliswaar bij Kanneworffs afdeling Leven ingedeeld, maar omdat daar geen tafel meer vrij is en bij Brand & Inbraak wel, ben ik beland tegenover de altijd zwoegende Henk, bleek en blond. Onze bureaus sluiten hecht aaneen.

Op de afdeling Brand & Inbraak werken behalve de oudere mevrouw Goderie alleen mannen: meneer Zandstra, hier, en schuin tegenover hem meneer Troostwijk, ach ja – en Henk dus.

Helemaal achterin zit juffrouw Trees hoog in haar glazen hok. Ze heeft uitzicht over de twee afdelingen die onze verdieping herbergt. Het is niet duidelijk of ze bij Leven hoort of bij Brand & Inbraak. Ze spreekt nooit met de anderen, afgescheiden als ze van hen is. Zo kun je haar altijd zien, met haar krullen – die zijn rossig geverfd, maar dat zie je op de foto natuurlijk niet. Ze is alleen te horen wanneer ze luid vloekt. Bijna zou je haar vergeten in haar isolement, maar als je naar haar kijkt, is het alsof je haar stille verwensingen hoort. Het geratel van haar schrijfmachine hoor je haast niet. Ze bevindt zich niet voor niets achter glas. Ik weet vrijwel niets van haar. Misschien zal iemand me schrijven: ‘Ja, die Trees was een tante van me. Ze is nog heel oud geworden, eenennegentig. Nooit getrouwd.’ Zoiets.

Boven haar hok hangt de grote witte klok.

Wat dichterbij troont meneer Greidanus, de procuratiehouder. Hij valt het meest op, want hij zit aan een lessenaar op een verhoging vanwaar hij evenals Trees zicht heeft op beide afdelingen. Hij is de chef, zowel van Leven als van Brand & Inbraak, en ook van een afdeling die Varia heet en waar wij nooit komen, want de mensen van Varia bevinden zich een verdieping hoger. Hij is verantwoordelijk voor de lokale vestiging van het verzekeringskantoor V.G.O. B., waarvan het hoofdkantoor zich elders moet bevinden, in Zürich naar men zegt. Hier zijn geen andere afdelingen, geen Autoschade, Kostbaarheden, Ziekte of Aansprakelijkheid. Tenzij dat allemaal onder Varia valt, maar dat kan ik me nauwelijks voorstellen. Het is een klein kantoor.

De procuratiehouder lijkt een goedmoedig man. Hij grijnst altijd zoals sommige katers grijnzen. Hij is kalend en past met moeite in zijn pak. Om zijn linkerarm draagt hij een rouwband.

Hij is de chef, dat zie je zo, hij bevindt zich op een met linoleum beklede verhoging, en hij zit stil. Wij schuiven met onze stoelen over de planken vloer.

Hij is de spil waar alles om draait. De spin in het web.

*

Na mijn vertrek bij V.G.O. Beckerer koesterde ik niet veel belangstelling meer voor het wel en wee van het bedrijf. Mijn nieuwe werk nam me zozeer in beslag dat ik me geen tijd gunde om te informeren naar het vervolg van de gebeurtenissen waarbij ik betrokken was geweest.

Toen Umbrella, evenals V.G.O.B. een verzekeringsmaatschappij, mij destijds behalve een onverdiend juristensalaris ook goede vooruitzichten aanbood, aanvaardde ik die gretig. Bij mijn nieuwe collega’s bracht ik het verwante bedrijf waar ik korte tijd gewerkt had niet vaker dan nodig ter sprake, en dan nog steevast als ‘Het Gesticht’.

Na ruim veertig jaar heb ik genoeg tijd gekregen om me af te vragen wat zich bij Beckerer precies heeft afgespeeld . De verwondering over de gang van zaken aldaar is in mijn bewustzijn blijven sluimeren en staat nu klaarwakker voor me. Op de leeftijd van het omzien aangekomen, begin ik me, te laat wellicht, af te vragen hoe het de heer Greidanus en zijn discipelen is vergaan na mijn vertrek.

*

Ik heb me intussen omringd met tal van oranje dozen vol foto’s uit mijn studietijd en mijn zomer bij V.G.O.B. Sonja komt er ook geregeld – heel vaak zelfs – op voor. Ik zie ook daar de ogen die me zo vertrouwd zijn, en lang donker haar. Dat draagt ze nu veel korter. Haar hoofd, dat altijd enigszins opzij neigt alsof ze iets te vragen heeft, is nog steeds niet helemaal grijs, zoals het mijne.

Ze zit naast me met haar sigaret en kijkt meer naar mij dan naar de foto’s. Ik wuif de rook weg, die me hindert. Ze dooft de sigaret in de asbak. Toen ze bij Beckerer op de ponsafdeling werkte, rookte ze nog niet. Ik heb haar aangestoken. Ze verdroeg de rook die ik uitblies beter als ze zelf ook rookte. Bij Umbrella ben ik begonnen met een pijp, dat paste daar beter bij mijn positie en mijn imago.

Bij die maatschappij heb ik het redelijk ver gebracht. Ook nu ik gepensioneerd ben, kom ik er nog wel eens een kijkje nemen en soms geef ik adviezen over hoe men gegevens uit verouderde systemen alsnog kan lezen, en overnemen in de apparatuur die de moderne automatisering met zich heeft meegebracht.

Het ging er bij Umbrella heel wat nuchterder aan toe dan destijds bij Beckerer. Wel zag ik onlangs dat onder het prikbord voor het hogere kader stapeltjes folders lagen. In een ervan worden de managers opgewekt een ‘Training Persoonlijke Profilering’ te volgen. Een andere is getiteld Herlevende spiritualiteit. Een paar van die folders heb ik meegenomen. De Training PP is bedoeld ‘voor personen op HBO/Academisch opleidings- en werkniveau, die de confrontatie willen aangaan met hun huidige stand van zaken m.b.t. -- persoonlijke profilering, -- competenties, -- sterke/zwakke kanten in het dagelijks functioneren, -- persoonlijke effectiviteit. Deelnemers hebben eerder een communicatie- en/of managementtraining gevolgd en willen nu een intensieve, kortdurende herhaling/opfrissing. Kosten € 2.400,- excl. BTW en verblijfskosten, Duur 4,5 dag achtereen.’ Daaronder een telefoonnummer, zo’n e-mailadres en een regeltje dat met www. begint. Ik ben veel te vroeg geboren.

Herhaling/opfrissing. Intensief en kortdurend.

Met de folder over herlevende spiritualiteit kunnen mannen zich opgeven voor praatgroepen. Veel mannen die gebukt gaan onder het feminisme, zoeken volgens de prospectus vandaag de dag hun toevlucht tot spirituele leiders die hen weer in het reine brengen met de natuur waar ze eens als jagers doorheen trokken.

Het assurantiekantoor V.G.O. Beckerer bestaat allang niet meer. Het is lang geleden opgegaan in Unirisk, dat weer jaren later is overgenomen door het grote Umbrella. Bij het laatstgenoemde kantoor heb ik mijn aandeel gehad in de onderhandelingen voor de overname.

Vermoedelijk heeft ook dat ertoe bijgedragen dat mijn herinneringen aan V.G.O.B. heel geleidelijk boven zijn gekomen. En de vragen. Misschien is het te laat om nog achter de antwoorden te komen. Mr. A. Greidanus – Nol voor zijn ondergeschikten – is natuurlijk allang dood. Naar de anderen heb ik hier en daar geïnformeerd; ze bleken allen onvindbaar. Bij Umbrella wist men alleen uit de bescheiden van Unirisk op te maken dat het archief van Beckerer lang geleden was vernietigd. Nu kan ik niet meer achterhalen wat zich daar op de achtergrond heeft afgespeeld.

Wie weet krijg ik nog bericht van iemand die mij kan meedelen wat ik vergeten ben of nooit heb geweten. Sonja kan of wil me nauwelijks helpen bij het terugvinden van dat verleden. Het interesseert haar niet genoeg, ze heeft meer belangstelling voor de dingen van de dag.

*

De laatste tijd is er weer een en ander te doen aangaande hollerith-systemen, de vroege vorm van automatisering waaraan ik ooit als werkstudent mijn minieme bijdrage heb geleverd.

Al had ik geen duidelijke aanwijzingen dat de procuratiehouder destijds misbruik maakte van de persoonlijke gegevens die ik van onbegrijpelijke papieren overbracht op andere onbegrijpelijke papieren om uiteindelijk op de ponskaarten en in de geheimzinnige machine terecht te komen, ik begon toen ik daar nog werkte al te vermoeden dat er wellicht niet met gegevens van de verzekerden, maar wel met die van de medewerkers en hun verwanten onrechtmatige daden waren gepleegd, en dat die werden verdoezeld.

Wanneer ik daarover wil beginnen, zegt Sonja: ‘Waarom kom je daar de laatste tijd telkens mee aan? Die Greidanus was een lieve man. In al die jaren dat je bij Umbrella werkte, had je het er nooit over.’

‘Dat komt doordat ik me bij die zaak toen nauwelijks betrokken heb gevoeld,’ antwoordde ik. ‘Ik was een buitenstaander, ik zat er korte tijd als werkstudent en wilde er niets meer van weten toen ik ander en beter emplooi had gevonden… Dat leek even tijdelijk, maar is toch min of meer definitief,’ voegde ik er grijnzend aan toe.

‘Min of meer?’

‘Ja, min of meer. Niets in het leven is immers voorgoed.’

Ik wist niet wat ik moest denken van het lachje waarmee ze reageerde.

Hoe dan ook, nu ik ben uitgetreden, zoals dat heet, heb ik tijd – te veel tijd – om mijn geheugen op te frissen, dat niet altijd betrouwbaar lijkt, maar soms details en gesprekken in mijn herinnering terugbrengt. En beelden, die wat duidelijker zijn, want de foto’s zijn nauwelijks vervaagd, zij het dat ik soms hun context kwijt ben.

Dat er bij Beckerer iets ongewoons aan de hand was, zag ik destijds wel, maar het leek me niet ongewoon dat er iets ongewoons aan de hand was op een kantoor waar mensen werkten die een troosteloos, om niet te zeggen uitzichtloos, bestaan leidden en taken verrichtten waarvan ze de zin niet begrepen.

*

’s Middags is de procuratiehouder er niet. Dan is hij, na een kort bezoek aan de afdeling Varia, naar de beurs; dat hebben de ervaren werknemers me uitgelegd.

Na het middaguur wordt er op onze afdelingen dan ook nauwelijks gewerkt en veel gepraat. Kijk eens aan, hier neemt mevrouw Goderie de radiogids door met de keurige oudere meneer Zandstra, aan het schrijfbureau naast haar. Ze bespreken zeker de hoorspelen van de vorige avond. De gidsen lezen ze eerst ’s ochtends afzonderlijk, in de uitgeschoven onderste laden van hun bureaus, net zoals meneer Troostwijk onderin zijn bureau Verstandig Ouderschap doorneemt, het blad van de ‘Vereniging voor Sexuele Hervorming’. Meneer Troostwijk is erg eenzaam, zegt mevrouw Goderie. ’s Middags komen de tijdschriften bovenop de bureaus.

Juffrouw Trees zit ook ’s middags driftig te typen en roept af en toe zo hard ‘Gotver!’ dat het door het glas heen te horen is. Daarna begint ze verwoed te gummen. In haar hok staat de telex, die ik nooit heb horen ratelen en waar nooit iemand achter zit. Overigens is op geen van beide afdelingen een telefoontoestel te bekennen.

Nog ouder dan meneer Zandstra en meneer Troostwijk is dit mannetje hier, Steijgerwalt. Hij is matroos geweest. Af en toe wordt hij geroepen door meneer Zandstra, de sous-chef van Brand & Inbraak, of door meneer Kanneworff van Leven. Dan moet hij een dossier uit het hoge wandrek halen. Zie hoe handig hij in de stelling klimt. In het want. Joho! Joho! Een ladder heeft hij niet nodig.

Bij Leven werken vooral jonge mannen, jongelui, zoals de procuratiehouder ze noemt. Meestal spreekt hij hen toe met zijn vaste grapje ‘Jong en Lui’. Deze afdeling bestaat uit meneer Kanneworff en – onder diens leiding – de volgende werknemers: Nico, verborgen achter zijn veel te grote bril, en o zo onbetrouwbaar – verraderlijk, zoals mij later is gebleken; Evert met zijn bange ogen, uit een streng godsdienstig milieu; de forse dertiger Ron met een rode snor en rode stoppelharen; mijn nondescripte maar keurig geklede vriend Ernst, uitzendkracht en evenals ik tijdelijk aangesteld. En ikzelf dus. Evert zit aan het verste uiteinde van de afdeling Brand & Inbraak, dichtbij de deur. Ik ontmoet hen voornamelijk in de korte pauzes voor koffie of thee. Alleen Kanneworff zie ik geregeld, omdat hij mij van formulieren voorziet en mijn werk controleert.

Ron Bijleveld, die bekend staat als grappenmaker, zit tegenover meneer Kanneworff. Als hij iets zegt, doet er niet toe wat, kijkt, luistert en lacht iedereen. Hij vertelt grove moppen, die ik niet zal herhalen.

Toentertijd was hij de vriend van Sonja. De Sonja om wie voor mij alles draait.

Twee soorten formulieren liggen voor me: een stapel witte, met de pen ingevuld, en een stapel gele, waarop ik cijfers en gecodeerde gegevens moet overnemen van de witte. Mijn vriend Ernst doet hetzelfde werk. Hij zit naast meneer Kanneworff. Ernst schrijft duidelijk en werkt snel. Ik niet. Meneer Kanneworff is niet tevreden over mij, mijn handschrift is niet goed leesbaar, na een paar dagen geeft hij me net zo’n schrijfmachine als Henk voor zich heeft. Daardoor duurt het allemaal nog langer.

Je had me aan het werk moeten zien, ik durfde haast niet op te kijken. Net als Henk, die het alleen in de koffiepauze waagde om zich heen te loeren. Wel keek hij mij soms strak aan.