Over de grenzen
Toen Claudio Magris een paar jaar geleden de
Sikkensprijs ontving, werd in
Ik
heb de indruk dat bij Claudio Magris, die vaker in Nederland is geweest, heel
wat dagen zo verlopen sinds de publicatie van zijn boek Danubio, Donau,
dat in zo’n achttien talen vertaald werd en dat hij talloze malen overal ter
wereld moest presenteren. Daarop volgden talloze lezingen, prijzen,
eredoctoraten en een verkiezing tot senator in het Italiaanse parlement – de
enige partijloze senator, en de minst eerzuchtige. Hij stelde zich verkiesbaar
omdat anders een uiterst rechtse kandidaat zijn district Triëst in Rome zou
vertegenwoordigen. Zo forensde hij ook nog eens tussen Triëst en Rome. Kortom
een ongelooflijk hectisch bestaan voor een schrijver die politicus is tegen wil
en dank. Politicus zonder partij, zoals uit zijn werk duidelijk blijkt.
Ondanks
al die verplichtingen schreef hij na Donau boeken als Een andere zee,
een korte roman geïnspireerd op de filosofie van Carlo Michelstaedter (waarover
straks meer), en Microcosmi, schitterende verhalen die tegelijk essays
zijn over leven en dood, en ook Utopia e disincanto, essays (nog niet in
het Nederlands vertaald), en bovendien talloze verhalen en beschouwingen in de
‘Corriere della Sera’. Voor Microcosmi ontving hij de belangrijkste
Italiaanse literaire prijs, de Premio Strega.
Inmiddels
wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste cultuurfilosofen van onze
tijd, wat mede wordt bevestigd door de toekenning van de Erasmusprijs, die hij
in november in ontvangst zal nemen.
Het genre literatuur waarin Claudio Magris
zich beweegt, is moeilijk te definiëren, zijn romans en verhalen zijn altijd
essayistisch. Hij verbindt het theoretische met het alledaagse en stelt er
vragen in over politieke, filosofische en culturele aangelegenheden. Hij stelt
vragen en geeft een enkele suggestie, maar zijn antwoorden zijn niet onder een
politieke of ethische noemer samen te brengen. Liever wijst hij op
tegenstrijdigheden, op het gelijk en het ongelijk van deze en gene. Hij maakt
de grote problemen van religie, oorlog, armoede, nationalisme concreet in zijn
essay-verhalen.
Hij
spreekt zoals hij schrijft. Als hij verhalen vertelt, zijn het geen anecdotes
maar portretten en landschappen, ze drukken een onuitgesproken maar herkenbare
strekking uit en getuigen van zijn verwondering en ontzag voor mensen, dingen
en gebeurtenissen.
Al
op zijn vierentwintigste vestigde hij zich een naam als cultuurfilosoof en
literatuurhistoricus met zijn boek over de Habsburg-mythe in de literatuur.
Daarna schreef hij verscheidene essay- en verhalenbundels, maar pas met zijn
boek Danubio (1986) werd hij internationaal bekend en geprezen. Het
werk, dat in
Ondanks
de noodzaak zich sedert de publicatie van dat werk te schikken in talloze
sociale verplichtingen blijft hij meer dan strikt noodzakelijk is betrokken bij
het doen en laten van de mensen die hij overal ter wereld ontmoet, ook als dat
slechts sporadisch mogelijk is. Weinig mensen die ik ken zijn zo aimabel, zo
hartelijk in de omgang als hij. Weinig auteurs zullen ook zo betrokken zijn bij
de problemen waarmee zijn vertalers – vaak goede vrienden – worden
geconfronteerd. Bij elk boek schrijft hij voor hen een omvangrijke handleiding
– waarmee hijzelf natuurlijk ook gebaat is. Aldus bewaakt hij zijn complexe
stijl, die gecondenseerd is maar niet verbrokkeld. Ironisch weemoedig proza.
Zijn grote talenkennis maakt hem mogelijk erop toe te zien dat men zijn stijl
geen geweld aandoet. Zo
In Donau (vooral niet De Donau,
heeft hij benadrukt) trok hij, met de rivier, over tal van verschuivende
grenzen, van het Zwarte Woud naar de Zwarte Zee. Hilarisch aan het begin (de
Donau ontspringt aan een lekkende kraan), aangrijpend aan het einde. Daarbij
komen historische gebeurtenissen in een tijdloos perspectief te staan, dat van
het stromende water, altijd dezelfde rivier en nooit hetzelfde water.
In
dat boek komt een begrippenpaar aan de orde dat wezenlijk is voor zijn
levensbeschouwing en zijn leefwijze: overtuiging en retoriek, een tegenstelling
waarover de filosoof Carlo Michelstaedter zijn boek Persuasione e retorica
heeft geschreven. Magris’ korte roman Een andere zee is gebaseerd op
Michelstaedters leven en werk. Persuasione, overtuiging staat voor het
authentieke leven, waarin je genoeg hebt aan jezelf en het heden. Retorica voor
de waanzin van het hectische bestaan dat uitsluitend op de toekomst gericht is:
‘Wij leven niet om te leven, maar om geleefd te hebben.’ We wachten op de
uitslag van een medisch onderzoek, op een promotie, op de grote liefde, en
hopen dat vandaag zo snel mogelijk morgen wordt.
In
Een andere zee is Carlo Michelstaedter zelf aan het woord:
‘Overtuiging, zegt Carlo, is het bezit van
het eigen leven en de eigen persoon op het moment zelf, het vermogen dat moment
ten volle te beleven, zonder het op te offeren aan iets dat moet komen en
waarvan men hoopt dat het zo vlug mogelijk komt, waardoor men het leven
vernietigt terwijl men wacht tot het zo snel mogelijk voorbij is.’
Is
Magris’ zo dikwijls hectische bestaan daarmee niet in flagrante tegenspraak?
Een zekere dosis retoriek is noodzakelijk om te bestaan, antwoordt hij. ‘De
echte authenticiteit zit misschien in de vermenging van overtuiging en
retoriek. Wie overtuigd probeert te leven, zoekt het vaak in grote, absolute
idealen die botsen met het leven van alledag.’ Hij erkent dat dat een
innerlijke gespletenheid met zich meebrengt. Maar hij blijft heimwee koesteren
naar het onbereikbare ideaal. Hij is, zo blijkt uit het titelessay ‘Utopie en
onttovering’ in de bundel Utopia e disincanto een utopist die de
realiteit niet uit het oog wil verliezen. Dat kenmerkt zijn verteltrant: de
werkelijkheid getoetst aan het ideaal. Daarmee overbrugt Magris die
tegenstelling tussen overtuiging en retoriek en overschrijdt hij grenzen,
landsgrenzen en ideologische grenzen, grenzen die scheiden en verenigen. Hij
balanceert op het grensvlak tussen utopie en realiteit.
Opvallende afwezige in Magris’ werk is het
woord ‘ik’. Hoe persoonlijk zijn literatuur ook is, altijd vermijdt hij dat
woord. Het gaat hem nooit om de individuele identiteit, maar om dat wat alle
mensen gemeen kunnen hebben. In een van de verhalen uit Microcosmi wordt
de schrijver daarmee geconfronteerd:
‘We
vragen aan een oude, in het zwart geklede vrouw waar de dorpenraad zetelt.
‘‘Waar zou die moeten zijn, in de school natuurlijk. Vroeger werden er kinderen
gemaakt, nu niet meer, en in de lege scholen zetten ze al die rommel neer.’’
Eenmaal binnenin dat gebouw, zou het meer dan gerechtvaardigd lijken je tot een
employé te wenden, om te vragen of er in de bibliotheek boeken over het dorp en
zijn geschiedenis zijn, in het bijzonder het werk van Giuseppe Malattia della
Vallata, de negentiende-eeuwse dichter van de Canti della Valcellina en
van een Hymne aan de Materie. ‘‘Waar bent u van, wie vertegenwoordigt u?’’
vraagt de employé op zijn beurt, want hij kan niet begrijpen dat iemand voor
zichzelf een boek zoekt of een tochtje maakt. Het is een moeilijke vraag en
zelfs Marisa en de vrienden, die verbaasd bij de deur wachten, weten geen
antwoord in te fluisteren. Natuurlijk, er zijn heel wat categorieën waarvan
iemand met recht mag beweren dat hij ertoe behoort: tweevoeters, docenten,
gehuwden, vaders, zonen, reizigers, stervelingen, automobilisten, maar... Zo
komt de essentie van deze reis door het land van de voorouders neer op het
verlies van nog een klein stukje van de individuele autonomie, van Zijne
Majesteit het Ik. Men moet er dan ook maar in berusten niet meer te zeggen ‘‘U
weet niet wie ik ben,’’ maar ‘‘U weet niet wie ik vertegenwoordig’’.’
Zoals
hij de nadruk op de persoonlijke identiteit vermijdt, zo keert hij zich ook
tegen het begrip identiteit in het algemeen, tegen de overdreven nadruk op
etnische identiteit, tegen alle vormen van nationalisme. Tegen de verschuivende
grenzen die volken van elkaar scheiden. Zijn woonplaats Triëst heeft de
richting van zijn werk in sterke mate bepaald. Hij is er in de loop van de
jaren pijnlijk geconfronteerd met tal van grenzen. De Triëstse grens is en was
vooral een afscheiding naar het Oosten; wanneer hij met zijn vriendjes in het
Karstgebergte ging spelen, zag hij heel concreet het IJzeren Gordijn, de grens
die toen de hele wereld in tweeën sneed en die zich maar een paar kilometer van
zijn huis bevond: ‘Daarachter begon de immense, onbekende en bedreigende wereld
die het rijk was van Stalin, een wereld die moeilijk toegankelijk was, althans
tot het begin van de jaren vijftig.’
Toch
waren die gebieden tot voor een paar jaar Italiaans geweest, totdat ze aan het
einde van de oorlog door Joegoslavië bezet en geannexeerd werden; ze maakten en
maken een integrerend bestanddeel uit van van zijn werkelijkheid. Als kind al
begreep hij vagelijk dat hij, om niet totaal gespleten te raken, die grens
waarachter het andere Europa begon, moest overschrijden – en niet alleen
fysiek, met een visum in een paspoort, maar vooral innerlijk, door de wereld
aan de andere kant van de grens te herontdekken en in zijn werkelijkheid in te
lijven.
Zoals
het IJzeren Gordijn het terrein afsloot waar hij als kind had gespeeld en de
grens vormde tussen het oosten en het westen, zo werden begin jaren negentig de
hem vertrouwde plekken in Istrië, waar hij graag in zee zwom, voor hem
ontoegankelijk.
De
grens is dan ook Magris` centrale thema. De titel van een van zijn vroege
boeken, geschreven in samenwerking met de auteur Angelo Ara, luidt: Trieste,
un’identità di frontiera, Triëst, een grens-identiteit. En een van de
belangrijke opstellen in zijn laatste essaybundel Utopia e disincanto
draagt de titel ‘Aan de andere kant – Beschouwingen over grenzen.’
Het
thema van de Erasmusprijs 2001 luidt: ‘Culturele Breuklijnen, zoals verwoord in
de essayistiek.’ Dat wordt door de Stichting Praemium Erasmianum toegelicht met
de woorden: ‘Culturele breuklijnen en verschuivende ideologische grenzen zijn
karakteristiek voor de geschiedenis van Europa. Met de komende uitbreiding van
de Europese Unie worden de grenzen wederom verlegd. In sterkere mate nog dan
voorheen, wordt een appèl gedaan op begrip bij de burger voor culturele en
politieke diversiteit.’ De stichting heeft besloten de prijs aan twee
laureaten, Claudio Magris en de Poolse historicus Adam Michnik, toe te kennen
‘aangezien daarmee alle aspecten van het thema belicht worden. Binnen het thema
Culturele Breuklijnen vullen de laureaten elkaar perfect aan. Claudio Magris
vertegenwoordigt het letterkundige aspect van het thema, terwijl Adam Michnik
de historisch journalistieke kant belichaamt.’
Claudio Magris’ verhalenbundel Microcosmi
uit 1997 speelt zich af in landstreken die hem vertrouwd zijn, in Noord-Italië,
Slovenië en Kroatië, maar begint en eindigt in Triëst, de Italiaanse stad die
aan zoveel landen grenst, deel heeft uitgemaakt van het Habsburgse Rijk en op
een loopafstand ligt van Slovenië en Kroatië. Triëst, eerder wereldstad dan
provinciestad, snijpunt van de Germaanse, de Romaanse en de Slavische cultuur;
grens tussen Oost en West, tussen Noord en Zuid:
‘In
Triëst ben ik geboren en heb ik tot mijn achttiende gewoond; het was tijdens
mijn kinderjaren niet alleen een grensstad, het leek zelf een grens die bestond
uit zoveel kleine grenzen dat ze elkaar binnenin de stad doorsneden en zelfs
elkaar kruisten in de karakters en de leefwijze van de inwoners. Grenslijnen
zijn ook lijnen die door een lichaam lopen, het doorsnijden, het tekenen als
littekens of rimpels, en die sommigen niet alleen scheiden van hun buren maar
ook van zichzelf.’
Magris
voert ook hevige schermutselingen aan de grens tussen zijn openbare en zijn
privéleven wanneer hij genoodzaakt wordt lezingen te houden, eredoctoraten te
aanvaarden en prijzen in ontvangst te nemen. Hij is verre van ijdel, eerder
bescheiden en sober. Wel is hij zich bewust dat hij zich niet mag terugtrekken,
maar zich in het gedrang moet begeven. Zo overschreed hij ook een grens toen
hij zich tegelijk in Rotterdam en in Triëst bevond.
Anton Haakman
Anton Haakman is schrijver en vertaler Uit
het werk van Claudio Magris maakte hij de vertalingen Donau (1988), De
Conde (1990), Een andere zee (1992), Veronderstellingen aangaan
de een sabel (1993) en Microcosmi (1997).