Niets is toevallig

Naast de verveloze poort hangt het bord waarop atmuseum te lezen staat. De letters Heim - mag ik zomaar aannemen dat die zich ervoor bevinden? - zijn afgedekt door een met punaises bevestigd stuk papier waarop de woorden Kein Museum geöffnet.

Maar Henning heeft een sleutel. Hij gaat ons voor. Rohr, de man die ten onrechte wordt aangeduid als mijn chauffeur volgt op afstand. We bestijgen de brede wenteltrap, Henning verontschuldigt zich voor de bouwvallige staat waarin dit voormalige kantongerecht verkeert, voor het klamme pleister dat van de muren op de trap valt. Op de derde etage is het museum gevestigd.

Via een vertrek met antiek landbouwgereedschap bereiken we de ruimte waar niet meer dan één vitrine aan Kircher is gewijd.

Dit is dus het Kirchermuseum waarvan mijn encyclopedie gewaagt.

In de vitrine hangt een kaart met de tekst:

‘Athanasius Kircher werd in 1602 geboren te Geisa, als zoon van Dr. Johann Kircher, drost van Haselstein. Hij studeerde in Fulda, Paderborn, Keulen, Koblenz en Mainz.

Evenals zijn vader was hij een aanhanger van de Contrareformatie. Als jezuïet werd hij, na leraar te zijn geweest in Würzburg, Koblenz, Heiligenstadt, Lyon en Avignon, door paus Urbanus VIII benoemd tot hoogleraar in de wiskunde aan het Collegium Romanum. Dat bood de jonge, ijverige geleerde ruime mogelijkheden om zijn wetenschappelijke werk te verrichten. Hij werd een van de grootste universele geleerden aller tijden.

Athanasius Kircher stierf in Rome in het jaar 1680. Zijn nalatenschap bestaat uit 44 gedrukte boeken en 114 documentbanden.’

Henning vraagt of deze tekst, die hij zelf heeft opgesteld, mijn goedkeuring kan wegdragen. Met die documentbandenwordt kennelijk Kirchers correspondentie bedoeld. Zijn voor de Kerk soms compromitterende, gedeeltelijk gecensureerde brieven worden angstvallig bewaakt in de bibliotheek van de pauselijke universiteit; sinds jaren is die documentatie voor vrijwel niemand toegankelijk. Het vermelde aantal boeken is wat overdreven, maar verder klopt het wel. Ik knik en zeg dat het wezenlijke dat in zo'n korte tekst kan worden aangegeven, er inderdaad in staat.

De vitrine bevat behalve de kaart met Hennings tekst een toverlantaarn, een reproduktie van een kopergravure met Kirchers portret, en zeven in leer gebonden folianten, waarvan één opengeslagen. Nu een klein vermogen waard, destijds zomaar in de Latijnse School van Geisa gevonden door Gustav Möller die, zoals de encyclopedie vermeldt, hier in Geisa, Kirchers geboorteplaats, dit museum heeft gesticht. Het museum dat tot nu toe ontoegankelijk was omdat Geisa tot voor veertien dagen in een Sperrgebiet lag, en nu al weer onbereikbaar had geleken als gevolg van gladheid en mijn daardoor veroorzaakte ongeval. Het zeer kleine museum waar veertig jaar lang, van 1949 to nu, eind 1989, geen bezoeker is geweest, en dat blijkt te bestaan uit niet meer dan een vitrine.

Is het soms leeggeplunderd, net als Kirchers eigen museum in Rome?

Op 2 mei 1602, de feestdag van de heilige Athanasius, werd ik om drie uur 's nachts geboren in het door onheil bezochte Geisa, een stad op drie uur reizen van Fulda, als kind van Johann Kircher en Anna Gansek, vrome katholieken die bekend stonden om hun goede werken.

Dat schreef Kircher in zijn autobiografie.

Drie uur reizen van Fulda. Drie weken geleden lag Fulda hier nog een dagreis vandaan, via de grensovergang Wartha bij Eisenach. Nu alle grenzen open zijn, zou ik er per auto niet meer dan een half uur voor nodig hebben. Maar de auto is reddeloos verloren.

Kirchers vader had te Haselstein het ambt van drost bekleed in dienst van de volstrekt niet ketterse en zeer godsdienstige vorst-abt van Fulda, Balthasar von Dermbach. Toen deze door de protestanten was verbannen, werd Johann Kircher, die de zaak van zijn heer had gesteund en hem uit alle macht had verdedigd tegen de overmoedige ketters, uit zijn ambt ontzet en trok hij zich terug in Geisa, waar hij de rest van zijn leven doorbracht met studie, geen ereambten meer aannam van de vorst en zei dat een ons vrijheid aangewend tot het verwerven van kennis meer waard is dan duizend pond vorstelijke ereambten.

Ich bin ein freier Mensch, zei Gustav Möller zeventien jaar geleden, toen hij mij op mijn hotelkamer een foto had laten zien van zijn werkkamer, met op zijn bureau een portret van Kennedy.

Sehr geehrter Herr A. Haakmann Poolland! In zijn correspondentie, op briefpapier waar onder zijn naam in vette letters Ath.-Kircher-Forscher stond, noemde Möller mij bij mijn van een dubbele n voorziene naam en mijn woonplaatsje. Helaas moet ik u meedelen dat Kirchers en mijn geboorteplaats Geisa in het spergebied van het westelijk deel van de DDR ligt en helaas niet valt onder de voorrechten van de Oost-West-West-Oost-verdragen, dat wil zeggen dat u alleen met een bijzondere vergunning naar Geisa kunt reizen.

De ambassade van de DDR in Den Haag kon mij niet aan zo'n Sondergenehmigung helpen. Ik moest dat, zei men, regelen met de Volkspolitie ter plaatse.

Möller had een kopie van de brief waarin ik mijn belangstelling voor het Kirchermuseum toonde aan Zijne Excellentie de Heer Minister van Buitenlandse Zaken Otto Winzer gestuurd, maar dat baatte niet.

Ik boekte een hotel in Bad Salzungen, niet ver van Geisa, en vertrok de dertiende juli, na Möller telegrafisch te hebben verwittigd van mijn aankomst die avond in ferienheim grundhof stop rufe sie an um 20 uhr bei rolf moeller geisa 395.

Gustav Möller had mij verzocht, hem na mijn aankomst op dat nummer van zijn broer te bellen. Hij had zelf dus geen telefoon.

Aan de grens werden niet alleen mijn kapitalistische kranten afgepakt en, ter crematie, in de gleuf van een dichtgelaste ijzeren kist gestopt, maar ook de artikelen waarmee ik Gustav Möller een plezier had willen doen, waaronder een stuk over Kircher als een van de grondleggers van onze informatica.

Bij mijn aankomst in Eisenach had ik het gevoel dat ik een reis terug door de tijd had gemaakt, dat ik teruggekeerd was naar mijn kinderjaren ─ meer nog dan bij terugkeer naar mijn geboorteplaats het geval was. De stad, die even over de Oost-Westgrens lag, was zo grauw als ik me herinnerde dat de provincieplaats waar ik geboren ben eruitzag in de eerste jaren na de oorlog. Ook de etalages vertoonden kleren en voorwerpen van 1947. Maar op het station stond een groot bord dat mij duidelijk maakte dat ik elders was: HET SOCIALISME IS DE BRON VAN DE LEVENSVREUGDE.

Voor ik verder zou rijden naar Bad Salzungen, niet ver meer, wilde ik in Eisenach iets eten. Ik zag twee restaurants, op het eerste hing achter de deur een bordje Abendkleidung verpflichtet. Een smoking had ik niet bij me. Ook bij het tweede restaurant bleek avondkleding verplicht, maar binnen zag ik kameraden in rijk bewerkte truien, en men liet mij binnen nadat ik duidelijk had gemaakt dat ik een buitenlander was. Mensen met strenge gezichten en zenuwtrekken, polsen met rode eenheidshorloges.

De weg naar Bad Salzungen was verlaten. Ik kwam niets of niemand anders tegen dan een landbouwtrekker zo groot als een locomotief. Toen ik bij het hotel arriveerde, was het donker. Geen neonreclame met het woord HOTEL, nee, helemaal geen bord. Dorpsbewoners verzekerden me dat die villa daar de Grundhof was. Ik werd er begroet door Duitse herders, en door een vrouw die zich vanuit een bovenraam boven het geblaf van die honden uit verstaanbaar trachtte te maken.

In het hotel hing de toen in de DDR alomtegenwoordige lysollucht.

Er zit een meneer op uw kamer te wachten. De hele dag al.

Een misverstand. Möller zát niet op mij te wachten, hij lág op mij te wachten, in mijn bed. Hij had niet verwacht dat ik 's avonds zou arriveren, nee hij had mij 's morgens om acht uur verwacht, ook al stond in het telegram 20 uhr.

Een slaperige oude man, in pyjama.

Ik wachtte beneden, in de gelagkamer, tot hij zich had aangekleed. Aan een grote tafel zaten mannen achter grote glazen bier liederen te zingen waarvan ik sommige herkende, uit de oorlog. Hai-li! Hai-lo! Liedertafel. Socialisme als de bron van levensvreugde. Het leek nog waar ook. Het soort vreugde dat alleen mensen in bezette gebieden kennen. Zingen in het donker. Zingen in plaats van televisiekijken, want de DDR-televisie gaf alleen sprekers en naar de Westduitse televisie keek je in het geheim, thuis.

Het Thüringer Tageblatt van de vorige dag besteedde aandacht aan het onderhoud van Max van der Stoel, onze minister van Buitenlandse Zaken, met de ambassadeur van de DDR Klaus Wolf over verruiming van de betrekkingen tussen de DDR en Nederland.

Möller kwam beneden. Vriendelijk, klein, rond en kaal.

Er was geen plaats voor hem in Ferienheim Grundhof. Geen kamer vrij. Hij wilde wel op mijn kamer blijven slapen, desnoods op de grond, maar ik zocht toch maar liever een kamer voor hem in een ander hotel.

Möller vertelde mij dat hij zelf een hotel had, in Geisa. Een hotel zonder telefoon dus. Maar er mocht toch niemand in Geisa komen.

Een hotel waar niemand mocht komen. Een museum waar niemand mocht komen.

Vrijwel het enige dat hij in de auto tegen mij zei, was: Bei uns ist alles Scheisse. Dat soort dingen kon alleen in een rijdende auto worden gezegd.

Terug in de Grundhof, in de gang, op weg naar mijn kamer, werd ik staande gehouden door een man die vroeg wat ik van de DDR vond. Ik hield me argwanend op de vlakte, zei dat ik het jammer vond dat het land zo moeilijk toegankelijk was. Hij zong de lof van de socialistische staat. Hij was vuilnisman. Hij had het goed, van de wieg tot het graf.

Mijn kamer stond vol bagage van Möller. Een oude toverlantaarn, een ouderwetse diaprojector, een draagbare bandrecorder, een fototas en een koffer. Mijn bed stonk hevig naar lysol.

De volgende ochtend, aan het ontbijt in de tuin van het hotel dat geen hotel was maar inderdaad een vakantieverblijf, was ik weer omringd door eendrachtig zingende vuilnismannen. Dit was het Ferienheim van de Gemeentereiniging Erfurt. De vuilste stad van de DDR, hoorde ik later.

Later heeft een vrouw uit Wiesbaden mij verzekerd dat zij dat kende. Die vuilnismannen waren speciaal voor mij gerekruteerd om misleidende propaganda te maken voor de heilstaat. Maar zoveel wantrouwen leek mij overdreven.

Nadat ik Möller had afgehaald, gingen we naar mijn kamer, waar hij mij foto's liet zien, reprodukties uit boeken van Kircher, en foto's van mensen die Kircher heetten en op Kircher leken. Het gesprek dat volgde legden wij beiden vast op band, hij op spoeltjes, ik op cassette. De cassette die ik nu afspeel. Wolfgang Amadeus Mozart. Klarinettenkonzert A-Dur, KV 622 staat erop, maar dat is misleidend.

Achtung! Achtung!... Ich denke es wird gehen. Lassen wir's ausprobieren. Ja, wir werden 's noch mal ausprobieren. Ich denke, es wird gehen. Das Gerät, das ich hier habe, ist ein Tschechisches Gerät und das Mikrophon ist ein Gerät von hier, ist eben leider nicht was ich gerne möchte... So. Start!

Ik vraag naar de foto's van de mensen die op Kircher lijken.

Ich hab sie hier in der Nähe. Warten Sie mal...

Hij staat op en trekt zijn jasje recht. Eerst begroet ik u... Ik weet het goed gemaakt. Ik begroet u, nu u hier voor een film over Athanasius Kircher het spoor van onze beroemde stadgenoot volgt... Dan stel ik u een paar vragen, en daarna geef ik u het woord voor uw werk...

Möller heeft de regie op zich genomen. Het overkomt me vaker dat anderen voor mij een draaiboek klaar hebben, en dat ik niets hoef te verzinnen omdat anderen dat al voor mij hebben gedaan. Dat alles mij geschonken wordt.

Hij gaat weer zitten en verzet zijn microfoon: Das ist zu gut... zu gut, das Mikrophon!

Dan spoelt hij terug en speelt af: Ich hab sie hier in der Nähe.

Goed. We beginnen.

Ook dat speelt hij voor alle zekerheid nog even af.

Goed. Beste Herr Haakmann Poolland! U hebt de moeite genomen naar het land van Athanasius Kircher te komen, in de Thüringische Rhön, om hier onderzoek te verrichten. Zoals u mij in uw schrijven meedeelde, heeft de Nederlandse televisie het plan opgevat over mijn stadgenoot Athanasius Kircher een film te maken. Ik betreur het ten zeerste dat wij momenteel niet in de gelegenheid zijn in Geisa te komen, de geboorteplaats van Athanasius Kircher. Maar weet dat u hier van harte welkom bent nu u de durf hebt nauwkeurig onderzoek te verrichten, nu u daarheen bent gekomen waar Kircher geboren en getogen is en vanwaar hij naar Rome is gegaan. Daar werd hij door zijn wetenschappelijk werk een groot man van de wereldliteratuur. Nogmaals, ik begroet u allerhartelijkst hier bij ons in de Duitse Democratische Republiek! Moge ter sprake komen wat u op het hart hebt. Stelt u uw vragen, ik sta gaarne tot uw beschikking. Wees niet beducht, op alles wat u weten wilt, krijgt u een antwoord voor zover ik daartoe in staat ben. Mijnheer Haakmann, wat hebt u op het hart?

Ik informeer naar de foto's.

Ja, de foto's. Dit hier is een kopergravure uit China Illustrata. Het randschrift vermeldt <Athanasius Kircher Fuldensis op de leeftijd van 62 jaar>, in het jaar 1664, en hier bovenaan zien we het devies van de jezuïetenorde IHS, Iesus Heiland Seligmacher.

Iesus Hominum Salvator.

Kirchers achterdochtige blik. De blik van de man wiens lijfspreuk luidt: Omnia in omnibus, alles ligt in alles besloten, alles heeft met alles te maken. Alles lijkt op alles. Hij heeft een metaforenmachine ontworpen waarin de toeschouwer zijn eigen gezicht zag veranderen in een schaaps-, duivels- of doodskop. Iedereen lijkt op iedereen. In zijn Polygraphia doet hij methoden aan de hand om geheimschriften te ontwerpen. Die kunnen bijvoorbeeld dienen om gecodeerde brieven te laten bezorgen door een boodschapper die niet vermoedt dat de cryptische tekst die hij overbrengt, een geheime boodschap, zijn eigen doodvonnis verbergt: Brenger dezes is een dief en een moordenaar.

En nu heb ik hier twee foto's, vervolgt Möller. De een is een Ebert, een jongen uit Geisa, een schoolkameraad van mij.

Ja, inderdaad. Het zou Kircher zelf kunnen zijn, Ebert lijkt sprekend op de Kircher van de gravure. Even achterdochtig. Ik vraag of Ebert een priester is. Hij draagt immers een bonnet.

Nee, hij is geen priester. Die bonnet heeft hij opgezet voor de gelijkenis. Maar zijn moeder is een Ebert geboren Kircher. Helaas heeft hij de bonnet wat te diep over zijn voorhoofd. Anders zou u ook bij hem dat vrije, wijkende voorhoofd zien. Ook de neuspartij herinnert aan Kircher, al zijn zijn ogen niet zo correct als bij Kircher... Deze jonge vrouw... de moeder van haar moeder is een Kircher, zij is dezelfde als Eberts moeder. Als u nu de ogenpartij van deze jonge vrouw ziet en deze blik van Kircher hier, als we de mond afdekken, moeten we absoluut een gelijkenis vaststellen tussen Kircher en deze jonge vrouw. U ziet het nu hier. U hebt het voor u. Wat is uw mening? Kunt u het met mij eens zijn?

Ja.

Ogen die overal iets achter lijken te zoeken.

Ik ben ervan overtuigd... Nu over het museum zelf...

Maar eerst spoelt Möller zijn band terug en luistert hij af wat hij heeft gezegd ─ ook dat staat allemaal op mijn Mozartcassette. Daarna zegt hij dat ik moet vragen hoe hij ertoe gekomen is.

Hoe bent u ertoe gekomen Kircher te bestuderen? vraag ik. Waren er in Geisa mensen die wisten wie Kircher was geweest?

Vraagt u naar de volgorde... hoe ik er geleidelijk toe gekomen ben. Möller heeft het heft in handen.

Ik blader in de foto's. Een groep mensen rond een klein monument. Een foto van een kleine expositie: een envelop met poststempel van het Vaticaan, een medaille met de beeltenis van paus Paulus VI, een foto van dezelfde paus, en een kaart:

De Heilige Vader dankt u voor uw blijk van verering en attentie en zendt u van harte zijn apostolische zegen.

Ook een foto van Möllers bureau, met het portret van Kennedy.