Aanwijzingen voor het bestaan van een fijnstoffelijk lichaam aan de hand van waarnemingen bij jonge kinderen

door drs. Titus Rivas

Inleiding
Dat de mens een in een lichaam geïncarneerde ziel is, wordt zowel door rationele, filosofische analyse als door empirische data volledig ondersteund. Nu beweren allerlei Westerse occulte bewegingen en Oosterse doctrines sinds jaar en dag dat er naast de ziel en het fysieke lichaam ook nog een zogeheten "fijnstoffelijk" lichaam bestaat, dat met allerlei termen wordt aangeduid die onder meer ontleend zijn aan oude mythische voorstellingen ("astraal lichaam") en de 19-eeuwse natuurkunde ("etherisch lichaam"). Waar dit fijnstoffelijk lichaam precies uit zou bestaan, is niet duidelijk, hoewel er in veel populaire boeken over het onderwerp gesproken wordt van "energie", een zeer vage term die hier een hele andere betekenis heeft dan in de fysica. In ieder geval is men het erover eens dat het in die zin "lichamelijk" zou zijn, dat het anders dan de ziel zelf geen privé-entiteit is, maar deel lijkt uit te maken van de fysieke werkelijkheid en ook waarneembaar lijkt te zijn door derden. Het fijnstoffelijk lichaam zou daarbij niet alleen door speciale "sensitieven" of paragnosten waargenomen kunnen worden, maar in bepaalde gevallen ook door andere mensen, en volgens sommigen zelfs ten dele kunnen worden gefotografeerd. Het zou bestaan uit verschillende delen, waarvan sommige meer met het stoffelijk lichaam samenhangen (en daarom ook zouden voorkomen bij levenloze organisatievormen zoals kristallen) en andere meer met de ziel. Tenminste een deel van het fijnstoffelijk lichaam zou zelfs met de ziel mee verhuizen na de dood en tijdens een nieuwe incarnatie.
Er bestaat een omvangrijke literatuur over het fijnstoffelijk lichaam, waaronder uit Nederland het recente, uitstekende boek "Het voertuig van de ziel" van Hein van Dongen en Hans Gerding. Daarin wordt duidelijk dat er veel vermenging plaatsvindt tussen esoterische doctrines, natuurkundige (of "psychotronische") experimenten, en authentieke waarnemingen van helderzienden. Deze vermenging leidt bijna automatisch tot een soort dogmatiek in plaats van tot interessante wetenschappelijke theorieen. Indien men het even belangrijk vindt wat er over de "aura" of het "astrale lichamen" is gezegd in de doctrines van Paracelsus, Mesmer of Patanjali als wat helderzienden hier los van die doctrines over zeggen, wordt het zicht op deze zaken natuurlijk erg troebel.
Gelukig is er een uitweg uit deze impasse. We moeten om zo zuiver mogelijke waarnemingen te krijgen (waarnemingen dus die niet gekleurd zijn door bijvoorbeeld theosofische, antroposofische of yoga-theorieen) op zoek gaan naar "naïeve" bronnen.
Dit zijn dan mensen die nog nooit van de doctrines over een fijnstoffelijk lichaam hebben gehoord en deze toch zeggen waar te nemen.
Zo zegt W.H.C. Tenhaeff over de beroemde "Seherin von Prévost": "Haar paranormale waarnemingen, door haar in somnambule toestand gedaan, deden haar onderscheid maken tussen lichaam en ziel. De verbinding tussen beide beginselen komt, volgens haar, tot stand door de "Nervengeist", een ijlstoffelijk beginsel, waarvan we reeds in de oude Indiase psychosofie melding gemaakt vinden en dat wij o.m. in de hedendaagse theosofie terugvinden" (blz. 36). Tenhaeff vervolgt even verder op: "dat onderscheidene somnambules uit het mesmerische tijdperk onderling met elkaar in overeenstemming zijnde waarnemingen hebben gedaan, die een merkwaardige overeenkomst vertonen met de waarnemingen der Brahmaanse zieners en voorts met gegevens, welke wij in de geschriften van Leadbeater, Steiner, Hodson en anderen vermeld vinden. De somnambules verstrekten deze gegevens in een tijd, toen in Europa nog vrijwel niemand zich met Orientalisme bezigheild." (blz. 37).
Tegenwoordig zullen zeker sedert de vorige fin-de-siècle steeds meer mensen in ieder geval oppervlakkig kennis hebben gemaakt met "esoterische" ideeen rond aura en astraal lichaam, zodat het zeer moeilijk zal worden om wat dit betreft nog een moderne Seherin von Prévost te vinden. Toch herinnert Gerard Croiset zich nog in zijn autobiografie: "Terwijl ik naar de geestdriftige redenaar op het podium keek, zag ik plotseling een sterke, gekleurde lichtstraal van hem uit op mij toeschieten. Was het er eerst één, daarna werden het er steeds meer. Ik keek om mij heen of er misschien een voorwerp in mijn omgeving was, dat zonnestralen weerkaatste.
Maar dit was niet het geval. Ineens begreep ik, dat zich weer een nieuw paranormaal fenomeen bij mij voordeed. Had ik tot dan toe altijd zwart-beelden waargenomen in het Waas (sic), nu zag ik gekleurde lichtstralen, die lengte, breedte en diepte hadden! Scherper richtte ik mijn blik op de spreker. Deze stond op dat moment volkomen stil. Hij sprak niet, bewoog niet en stond daar alleen maar. Zijn aanwezigheid bleek voldoende te zijn om de aandacht van al die duizenden mensen op hem gericht te houden. (...) Na deze landdag ging ik erop letten of zich meer van zulke gekleurde lichtverschijnselen zouden voordoen. Dit gebeurde inderdaad enige tijd later. Toen ik bij een patient in Almelo was, kwam er een heer binnen, die zich onduidelijk voorstelde. Direct toen hij ging zitten, nam ik bij hem dezelfde lichtverschijnselen in kleur waar. Ik keek weer in het rond of zij misschien door glas-in-lood raampjes of iets dergelijks veroorzaakt werden. Maar dit bleek niet het geval te zijn; er was zelfs geen zon. Ik concludeerde dat het dus een invloed moest zijn, die mij door hem werd toegezonden.
(...) Doordat ik bij verschillende emoties van gelijke oorsprong steeds dezelfde kleuren waarnam, ging ik aan deze kleuren waarden toekennen. Langzamerhand bouwde ik een heel kleurenschema voor mijzelf op. Bij het samenstellen van de schema's moest ik nadenken, ik moest gebruik maken van mijn verstandelijke vermogens. (...) Zo ging ik conclusies trekken uit de waargenomen kleurencombinaties en aan de hand daarvan karakterbeschrijvingen geven van personen, die mij volledig vreemd waren." (blz. 110-111)
Later komt Croiset er pas achter dat de soort waarnemingen die hij had gedaan al beschreven waren door anderen: "Eindelijk stond mevrouw Weischedee op, ging naar de boekenkast, haalde er een boek uit en gaf het mij ter inzage. Wat bleek? Al de kleurverschijnselen, waarmee ik zo origineel dacht te zijn, stonden erin beschreven. Daar stond het zwart op wit, reeds omschreven lang voor ik geboren werd." (blz. 112)
Hoe dan ook, tegenwoordig kunnen we niet zo maar meer aannemen dat een volwassene nooit iets gelezen zou hebben over deze onderwerpen en daar dus ook niet door beïnvloed kan zijn.
Wat we ook nu echter nog steeds hebben, zijn de waarnemingen van jonge kinderen, zeker wanneer ze in een omgeving opgroeien waarin het "paranormale" taboe of in elk geval onbekend is. Ik denk daarom dat het moderne onderzoek naar een fijnstoffelijk lichaam zich op jonge kinderen, en dan nog liefst buiten de theosofische, antroposofische, of New-Age kringen moet concentreren. Laten we eens kijken naar wat kinderen zoal gezien hebben met betrekking tot "aura" en "astraal" lichaam.



Retrospectieve verslagen
Allereerst hebben we wat dat aangaat de beschikking over de jeugdherinneringen van bepaalde paragnosten. Zo zegt Joop van Limbeek over de aura: "Die kleuren bij mens en dier heb ik altijd al waargenomen. Ik leefde als kind in de veronderstelling dat iedereen ze zag. Pas jaren later ontdekte ik dat dat niet het geval was. In de loop der jaren heb ik ervaren dat het kleurenspel bij ieder mens weer anders is, dat het geen moment hetzelfde blijft en dat het mij iets kan vertellen over de karakterstructuur van die mens" (blz. 118).
Ook de bekende paragnoste Eileen Garrett kon volgens Martine Busch als kind al informatie over iemand aan diens aura aflezen. Volgens Busch schrijft zij in haar autobiografie: "Ik zag mensen niet alleen als lichaam, maar met een nevelachtig, eivormig omhulsel om ze heen. Deze rand, zoals ik het bij gebrek aan een beter begrip noemde, bestond uit transparante, veranderende kleuren en kon soms heel dicht en zwaar zijn. Want deze randen veranderden naar gelang de stemming van de mensen. Als ik het over deze mistige randen had, wist niemand wat ik bedoelde, hoewel het voor mij heel moeilijk te geloven was dat anderen niet zagen hoe elk organisme erdoor omgeven was. Aan de hand van de tint en de kleur kon ik zeggen of de persoon ziek of gezond was en dat gold ook voor dieren en planten. Ik zag hoe dieren reageerden op de verandering van seizoenen en ik wist wanneer planten vitaal waren en wanneer niet."
Een tienermeisje, Linda, dat de terminologie op dit gebied blijkbaar al beheerste, vertelde Samuel H. Young: "Zolang als ik me kan herinneren, kon ik aura's zien. Ik herinner me dat ik allerlei dingen om mensen heen zag en niet wist wat ze betekenden omdat ik de betekenis van de kleuren en vormen niet had bestudeerd." (blz. 14).
Waarschijnlijk hebben veel paragnosten die aura's kunnen zien, zulke jeugdherinneringen en het zou interessant kunnen zijn om hun eerste, onbenoemde ("zuivere") waarnemingen te reconstrueren.
Ook beweren sommige schrijvers dat ze reeds op jonge leeftijd "uittredingen" hadden en daarbij hun "astrale lichaam" zagen.
Een voorbeeld daarvan is Sylvan J. Muldoon, bestudeerd door Robert Crookall. Toen hij twaalf jaar oud was, beleefde hij zijn eerste uittreding. Hij had nog nooit iets over uittredingen gehoord. Zijn "astrale lichaam" voelde stijf aan en zweefde pal boven zijn fysieke lichaam. Hij kon gewoon horen en zien, terwijl hij naar het plafond zweefde. Hij zag daarbij hoe zijn astrale lichaam verbonden was aan zijn fysieke lichaam door een kabel die van elastiek leek.
Een ander voorbeeld is dat van ene Mevrouw M. Matile (geval 241 uit het genoemde boek van Crookall). Toen zij acht jaar oud was en in bed lag, merkte ze dat ze eerst ongeveer een meter boven haar bed en vervolgens door het raam naar buiten zweefde. Ze kon haar fysieke lichaam zien en een zilverachtige band die achter haar aan liep.

Contemporaine verslagen
Daaronder versta ik dus verslagen die op het moment zelf worden opgetekend of in ieder geval kort erna, terwijl het kind nog niet volwassen is geworden. Dit soort verslagen zal men in de literatuur dus vooral aantreffen in dagboeken van de kinderen zelf of in specialistische boeken over paranormale waarnemingen bij kinderen.

- Waarnemingen van een "aura", dat wil hier zeggen van een fijnstoffelijk lichaam in geïncarneerde toestand.
Martine Busch noemt in haar reeds genoemde boek "Waar haalt hij het vandaan?" enkele Nederlandse gevallen van kinderen die aura's zien. Zo ziet ene Bart al van jongsaf aan kransen om mensen heen en soms ook om dieren, zoals bij zijn hond Kiki. Op een dag zei hij tegen zijn moeder: 'Mam, Kiki wordt ziek, ik zie allemaal oranje om haar heen.' (blz. 93). Ene Lilian vermeldt: 'Toen ik klein was, dacht ik dat iedereen getekend was. Bij een tekening heb je er altijd een rand omheen en dat hebben mensen ook!' (blz. 155).
Zelf heb ik een meisje van zeven gekend, Katerina, dat mij vertelde dat ze met haar ogen gewoon open soms "lelijke kleuren" bij mensen ziet die ze nog niet zo goed kent, als die op bezoek zijn of als zij en haar ouders zelf bij die mensen op visite zijn.
De anonieme dagboekschrijver van "The boy who saw true" schreef reeds op 1 maart 1885: "Nadat Mama aan Papa had verteld van die zielige Mevrouw Aldridge vroeg ik aan Mama waarom haar licht in de kerk vaak blauwer was dan anders. En weet je wat ze zei? Ze zei tegen Papa: 'Ik vraag me langzamerhand af of er niet iets aan de hand is met zijn ogen.' 'Kans is groter dat het aan zijn lever ligt', zei Papa. Waarom vertelt Mama me niks wanneer ik haar iets vraag? Ik zou willen weten waarom er om Papa zijn hoofd een hoop geel is, als van boterbloemen, en alleen maar blauw om moeder haar hoofd, al wordt het soms roze wanneer ze me heel stevig knuffelt. En ik zou willen weten waarom Mildreds licht altijd zoon rommel is, net het doojer van een bedorven ei. Ik zei dat tegen haar, maar toen zei zij: 'O hou toch je kop, je bent niet helemaal goed snik.' Maar natuurlijk zegt ze dat alleen maar voor de grap." (blz. 24-25). En op 8 mei dat jaar: "Ik ben vriendjes geworden met een klein meisje dat even oud is als ik en Marjorie heet, maar ik geloof dat ze heel ondeugend is en haar licht ziet eruit als een soort vies bloed en dat maakt me misselijk." (blz. 32)
De Nederlandse theologe Joanne Klink tenslotte haalt een jongetje aan dat zei: "Toen mijn vriendje mij plaagde, zag ik veel rood en zwart om hem heen.' en 'Meneer in de klas maakte zich kwaad, maar hij wilde het niet laten merken, maar ik zag allemaal rood uit zijn komen.' en 'Hoe beter je van binnen bent, hoe lichter het om je heen is.' Een ander jongetje kwam volgens Klink bij zijn oma die opgebaard lag en zei toen: "Bij mij komt licht uit mijn vingers, maar oma heeft geen kleurtjes meer.'(blz. 111)

- Waarnemingen van een "astraal lichaam", dat wil hier zeggen van een fijnstoffelijk lichaam tijdens een uittreding of na de dood van het fysieke lichaam.

Hoewel hier minder over te vinden lijkt in de huidige literatuur, is het waarschijnlijk dat ook kinderen uittredingservaringen kennen waarbij ze een "astraal lichaam" waarnemen. Als we theologe Joanne Klink mogen geloven zijn er wel degelijk kinderen die dit ook melden. Zij schrijft hierover in haar boek "Vroeger toen ik groot was": "(Kinderen vertellen) over het zich zwevend voortbewegen, het kunnen zien in twee verschillende dimensies, zowel wat met het lichaam gebeurt en in de omgeving daarvan, als het zien van overledenen, een ander landschap, andere kleuren. Ze vertellen ook dat je spiralend uit en weer in het lichaam komt en dat je zien kunt dat je via het zilveren koord met je aardse lichaam verbonden bent."(blz. 21).

Beschouwing
Hoewel er zeker nog meer uitspraken verzameld moeten worden, duiden de getuigenissen van kinderen er nu al op dat berichten over een fijnstoffelijk lichaam in het algemeen serieus genomen moeten worden. Misschien zou men de overeenkomsten tussen kinderen willen wegverklaren door het bestaan van archetypes op dit gebied, maar waar zou zo'n archetype dan vandaan moeten komen? De Jungiaanse theorie over archetypes beweert immers dat deze ontstaan zijn ten gevolge van reele ervaringen van onze voorouders. Onderdelen van afzonderlijke reele ervaringen zouden samengevoegd kunnen zijn zoals bij de eenhoorn of zeemeermin, maar die onderdelen moeten dan wel zelf reeel zijn geweest. Met andere woorden, een verklaring door middel van archetypes betekent regelrecht een bevestiging van de realiteit van een fijnstoffelijk lichaam. Het is dan veel eenvoudiger om te veronderstellen dat deze kinderen echt iets waarnemen in de buitenwereld, in plaats van dat ze psychogene hallucinaties hebben die veroorzaakt worden door onbewuste archetypes.
Een andere poging om dit soort data weg te verklaren zou kunnen zijn dat je er van uitgaat dat deze kinderen in een vorig leven aanhangers waren van doctrines over de aura en het astraal lichaam en dat hun waarnemingen dus alsnog projecties van deze doctrines. Maar ook dit zou geen bevredigende hypothese zijn, want je zou dan moeten geloven dat al deze kinderen in zulke doctrines geloofden, terwijl daar toch helemaal niets op wijst.
Waarschijnlijk zullen we ooit dan ook zoveel getuigenissen van "sensitieve" kinderen over het fijnstoffelijk lichaam hebben verzameld dat we mogen instemmen met Tenhaeff, waar hij schrijft: "Ofschoon hier nog veel nader onderzocht dient te worden aangezien wij pas aan het begin van dit onderzoek staan, ben ik nochtans van mening dat het van onwetendheid getuigt, wanneer men in onze dagen nog meent te mogen twijfelen aan het bestaan van het meta-organisme."

Dit artikel is verschenen als "Kinderen en het fijnstoffelijke lichaam" in Prana, juni/juli 2002, nr. 131, blz. 78-83.