Hoofdstuk 2. Theoretische verklaringen voor BDE's
Voor het fenomeen BDE is een aantal theoretische verklaringen 'in omloop'. De verschillende verklaringen zijn psychologisch, farmacologisch, neurofysiologisch en transcendent van aard. Een aantal van deze verklaringen zal in dit hoofdstuk kort worden besproken zonder daarbij in te gaan op de argumenten voor en tegen van de afzonderlijke theorieen en modellen.
2.1. Psychologische verklaringen
Lang niet ieder individu die (tijdelijk) klinisch dood is, maakt een BDE mee. Dit kan erop wijzen dat psychologische factoren een niet te verwaarlozen onderdeel zijn van een BDE.
Pfister (in Roberts & Owen, 1988) heeft vermoedelijk als eerste een psychologische verklaring proberen te geven voor het fenomeen. Hij vermoedt dat personen die zich geconfronteerd zagen met een dodelijke gevaar deze onplezierige realiteit uit het bewustzijn probeerden te bannen en deze te vervangen door meer aangename fantasieen. Deze fantasieen dienden volgens hem als bescherming van het individu voor een te zware emotionele shock. Deze beschermende fantasieen zouden bestaan uit gevoelens van vrede, rust, buitenlichamelijke projectie van het zelf en een panoramisch levensoverzicht.
Een verklaring die lijkt op die van Pfister wordt gegeven door Noyes en Kletti (1976). Zij menen dat een BDE een dissociatiestrategie is om doodsangst het hoofd te bieden. Deze gedachte is wellicht ook ontleend het idee van Freud dat 'our own death is unimaginable, no one believes in his own death and the belief in immortality is a denial of death and a refusal to face annihilation' (in: Roberts & Owen, 1988). De veronderstelling dat een BDE een vorm van dissociatie is, wordt eveneens onderschreven door Greyson (2000). Hetgeen een BDE-er beleeft, dient volgens hem te worden opgevat als een niet-pathologische dissociatieve reactie op stress bij een naderend levenseinde.
Relatief veel steun krijgt de psychologische verklaring dat een BDE het gevolg is van sensorische deprivatie (Lilly, 1961, 1978: in Jansen, 1997). Deze hypothese verklaart een BDE als een hallucinatie als gevolg van het onderdrukken van alle zintuiglijke gewaarwordingen (sensorische deprivatie). De reductie van sensorische input zou volgens deze theorie ervaringen opwekken zoals deze worden beschreven door BDE-ers. Het lijkt inderdaad zo te zijn dat door personen geblinddoekt en met propjes in de oren te laten drijven in een tank water op lichaamstemperatuur, na verloop van tijd verschijnselen optreden die veel gelijkenis vertonen met BDE's (Lilly, 1961, 1978: in Jansen, 1997). Susan Blackmore (1993) trof soortgelijke ervaringen ook aan bij twee mijnwerkers die voor zes dagen in complete duisternis onder de grond vast zaten. Deze mannen maakten melding van vreemde lichtervaringen, vrouwelijke wezens met stralende lichamen en prachtige tuinen. Blackmore besluit met het gegeven dat ook ten tijde van een BDE sensorische deprivatie aan de orde is aangezien de ogen lange tijd gesloten zijn.
Volgens Sagan (in: Opdebeeck, 2001) kan een BDE kan worden vergeleken met een geboorteherinnering. Volgens hem wordt de 'tunnelervaring' bijvoorbeeld opgeroepen door een herinnering aan het geboortekanaal. Het 'Licht' waar BDE-ers over spreken zou vervolgens een associatie zijn met de lampen in de verloskamer. Tot slot zouden de gevoelens van onvoorwaardelijke liefde overeenkomen met de blijdschap die moeder vlak na de geboorte zou hebben uitgestraald. Deze theorie vindt overigens nauwelijks steun. Het geboorteproces lijkt naar mijn mening voor zowel moeder als kind in veel gevallen toch ook eerder een traumatische, dan een gelukzalige ervaring te zijn.
2.2. Farmacologische verklaringen
Andere verklaringen voor BDE's kunnen zijn dat deze worden veroorzaakt door medicatie die tijdens fysieke crisis wordt toegediend. Onderzoek van Karl Jansen (1997) lijkt deze veronderstelling te bevestigen. Zijn onderzoek wijst uit dat toediening van ketamine bepaalde componenten van een BDE oproept. Betrokkenen worden overspoeld door gevoelens van gelukzaligheid en hebben de indruk hun lichaam te verlaten. Tevens rapporteren zij visioenen die overeenkomstig zijn met aspecten van BDE-verslagen. Terwijl men onder invloed is van ketamine, neemt het aantal alfa-hersengolven af en nemen de beta-, delta- en theta-hersengolven toe. Dertig procent van de individuen die ketamine toegediend kregen, zijn overtuigd van de echtheid van hun ervaring.
2.3. Neurofysiologische verklaringen
Vanuit de neurofysiologie wordt de oorzaak van BDE's toegeschreven aan neurologisch falen dat in de hersenen plaatsvindt. De ervaring uit te treden wordt door sommige onderzoekers vergeleken met autoscopische hallucinaties (Opdebeeck, 2001). Deze hallucinaties worden vaak geassocieerd met neurologische stoornissen die kunnen optreden als gevolg van hersentumoren, beroertes en zware migraineaanvallen. Blackmore (1993) stelt dat autoscopische hallucinaties ook kunnen worden veroorzaakt als gevolg van stress, pijn en angst bij het beleven van lichamelijk trauma. Daarnaast heeft Blackmore (1998) intensief onderzoek verricht naar de gevolgen van zuurstoftekort (anoxia) op het bewustzijn. De resultaten van haar onderzoek wijzen erop dat voorbijgaande, niet levensbedreigende vormen van anoxia BDE-achtige ervaringen kunnen induceren zoals tunnelervaringen, licht zien, buitenlichamelijke ervaringen, het versneld voorbij zien komen van herinneringen en ontmoetingen met andere (geestelijke) individuen. Volgens Blackmore zijn er aldus duidelijk aspecten die zowel anoxia als BDE's gemeen hebben. Zij schrijft deze sensaties dan ook toe aan een verhoging van het koolzuurniveau in de hersenen (hypercarbia).
Een andere neurologische verklaring stamt uit de tijd dat nog nooit werkelijk over BDE's gesproken werd. Het betreft in dit geval de theorie dat een BDE een reactie is op prikkelingen van de rechter temporale hersenkwab. Wilder Penfield, de vader van de neurochirurgie, heeft zich vanaf de jaren dertig volledig toegewijd aan hersenonderzoek. In het bijzonder heeft hij zich ingespannen de functie van verschillende delen van onze hersenen te onderscheiden. Penfield deed dit door delen van de hersenen elektrisch te stimuleren. Daarbij noteerde hij de reacties van zijn patiƫnten. Hij ontdekte dat stimulatie van de fissura van Sylvius (een gebied dat in de rechter temporale kwab, vlak boven het rechter oor ligt) bepaalde visioenen opwekte (Penfield, 1955 In: Morse, Venecia & Milstein, 1989). Sommige betrokken patienten verklaarden uit hun lichaam te treden, anderen maakten melding door een tunnel te gaan, sommigen hoorden prachtige muziek. Ook werden flitsen van hun leven gerapporteerd evenals ontmoetingen met God en overleden familieleden en vrienden.
Opmerkelijk is overigens dat Penfield aan het begin van zijn carriere van mening was dat hersenonderzoek uiteindelijk alle geheimen van de geest zou kunnen verklaren. Aan het einde van zijn leven meende hij echter dat bewustzijn niet tot hersenmechanismen gereduceerd kan worden. In zijn boek The Mystery of the Mind (1975) verklaart Penfield: 'Because it seems to me certain that it will always be impossible to explain the mind on the basis of neuronal action within the brain, and because it seems to me that the mind develops and matures independently throughout an individual's life as though it were a continuing element .I am forced to choose the proposition that our being is to be explained on the basis of two fundamental elements' (in: Fancher, 1996, pag. 105). Uiteindelijk nam Penfield een dualistisch standpunt in zoals Descartes veel eerder ook deed: lichaam en geest worden gezien als twee afzonderlijke, maar interacterende elementen. In de volgende paragraaf worden enkele transcendente verklaringen besproken die op dat idee zijn gebaseerd.
2.4. Transcendente verklaringen
Een transcendent model dat gebaseerd is op Descartes' dualisme is ontwikkeld door Arnette (1995). Arnette gaat uit van het idee dat het menselijk organisme enerzijds uit essence (geest/ziel) en anderzijds uit body (lichaam) bestaat. Ter ondersteuning van zijn theorie gebruikt Arnette de data van BDE-onderzoek afkomstig van Moody (1975), Ring (1980, 1984) en Sabom (1982). Arnette's aandacht richt zich met name op de interacties die naar zijn idee plaats vinden tussen lichaam en geest. Deze interacties splitst hij in vier groepen, te weten:
- Interacties tussen het eigen lichaam en geest: na een BDE keert men doorgaans met een schok plots terug in het lichaam.
- Interacties tussen lichamen van anderen en de geest: wanneer men tijdens een BDE een buitenlichamelijke ervaring (BLE) heeft, is men niet in staat anderen aan te raken of te manipuleren.
- Interacties tussen geesten onderling: dit gebeurt wanneer personen beschrijven hoe ze overleden personen ontmoeten tijdens hun BDE.
- Cognitief effect van de splitsing tussen lichaam en geest: deze effecten worden gekenmerkt door een versneld denken, helderheid en rationaliteit.
Arnette heeft bovenstaande veronderstellingen vervolgens in een elektromagnetisch- en kwantummechanisch model gevat. Hij gaat ervan uit dat het menselijk lichaam een elektrisch veld opwekt dat zich uitstrekt in ruimte. Verder gaat hij ervan uit dat de geest eveneens gebruik maakt van een soortgelijk elektromagnetisch veld. Tijdens een BDE beschrijven mensen het werkelijke zelf als bestaande uit 'charged waves', 'a little ball of energy' en 'energy pattern'. Volgens Arnette zijn beide energievelden tweepolig, dat wil zeggen dat lichaam en geest elkaar kunnen aantrekken als de positieve- en negatieve pool van een magneet. Deze elektromagnetische golven zouden namelijk even uniek zijn als onze vingerafdrukken en beinvloeden andere velden niet (Arnette, 1995). Wanneer de denkbeeldige schakelaar van het lichaam omgezet wordt, worden beiden velden opeens naar elkaar teruggetrokken. Deze hypothese verklaart enerzijds de schok waarmee subjecten beschrijven terug in het lichaam te keren en anderzijds kan dit een verklaring zijn waarom de geest bij interactie met andere lichamen geen contact kan maken.
Een ander transcendent model is dat van David Bohm (Bohm, 1980: in Zukav, 1981). Bohm stelt dat uit de onzichtbare zijnsorde niet alleen het stoffelijke, maar tevens het cognitieve bewustzijn ontstaat. Stof en geest kunnen binnen zijn zienswijze niet zonder elkaar bestaan. Eerder vormen ze twee verschijningsvormen van een en dezelfde entiteit. Bohms theorie is verenigbaar met het theorema van Bell (in: Zukav, 1981). Dit theorema gaat uit van een structuur waarin ogenschijnlijk afzonderlijke delen van het universum wellicht op een diep en fundamenteel niveau met elkaar verbonden zijn. Aldus veronderstelt ook Bell dat in het universum een onzichtbare orde aanwezig is, die alle afzonderlijke delen onderling verbindt.
Uitgaande van voorgaande hypotheses kan worden betoogd dat alle stoffelijke vormen, gebeurtenissen en gedachten hun mogelijke oorsprong vinden in een onzichtbare, maar aanwezige zijnsorde. De werkelijkheid van een BDE is op basis van bovenstaande transcendente verklaringen dan ook niet uit te sluiten. Zeker gezien het feit dat huidig natuurkundig onderzoek aantoont dat onze realiteit lijkt te zijn ontstaan uit een werkelijkheid die volledig losstaat van ons tijd-ruimte-continuum (Zukav, 1981). In dit verband wordt in Eliot Jay Rosen's boek Het Licht op de ziel een beschrijving gegeven van een onderzoek dat is uitgevoerd door dr. Amit Goswami, docent aan het instituut voor Theoretische Fysica aan de universiteit van Oregon. Goswami heeft onderzoek verricht naar het onderlinge gedrag van subatomaire deeltjes. Subatomaire deeltjes zijn de kleinste, door natuurkundigen meetbare en waarneembare bouwstenen waaruit ons gehele materiƫle universum is opgebouwd. In dit onderzoek werd aangetoond dat subatomaire deeltjes het gedrag van elkaar onmiddellijk beinvloeden. Dat wil zeggen dat de onderlinge beinvloeding geen tijd in beslag nam. Er vond geen enkele uitwisseling van signalen plaats die in de vorm van tijd meetbaar bleek. Voor zover bekend is niets in het universum sneller dan het licht. Het bijzondere aan de uitkomst van dit onderzoek is dan ook dat aangetoond werd dat 'iets' de informatie-uitwisseling tussen de deeltjes onmiddellijk tot stand bracht (sneller dan het licht). Goswami veronderstelt dat serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat dit 'iets' het bewustzijn zelf is. Indien dit laatste daadwerkelijk het geval is, dan maakt bewustzijn zowel deel uit van de door ons gekende tijd en ruimte, als dat het deel uitmaakt van een realiteit die tijd en ruimte overstijgt. Anders gesteld, bewustzijn bestaat in dat geval onafhankelijk van tijd en ruimte, maar beinvloedt daarentegen wel alle dingen binnen tijd en ruimte. Bewustzijn zou in deze visie opgevat kunnen worden als een hogere realiteit die onze driedimensionale realiteit doordringt en in de kern de scheppende kracht achter al het leven in ons materiele universum zou kunnen vormen. De beschrijving van BDE-ers sluit hier verrassend dicht bij aan. BDE-ers maken immers melding van gevoelens van tijdloosheid en de onmiddellijkheid van gedachten. Sinds Einstein wordt in toenemende mate bewijs gevonden dat onze traditionele natuurkundige wetten slechts een deel van de door ons ervaren realiteit kunnen verklaren. Het andere deel komt voor rekening van kwantumfysische wetten die uitgaan van de invloed van bewustzijn op materie. Kwantumfysisch onderzoek toont aan dat (waarnemend) bewustzijn van invloed is op atomair en subatomair niveau zonder dat deze invloed tijd in beslag neemt.
Strikt natuurkundig onderzoek lijkt psychologen behulpzaam te kunnen zijn bij het zoeken naar antwoorden op vragen als wat bewustzijn is en of geest en brein twee verschillende, maar tijdens het leven op aarde interacterende grootheden zijn. Bewustzijn staat, naar het zich laat aanzien, los van tijd en ruimte en het lijkt energetisch van aard te zijn. BDE-ers geven aan dit te weten op basis van ervaring. Laten we hen en hun verhalen zeer serieus nemen. Onze werkelijkheid zou wel eens gebaseerd kunnen zijn op die 'andere' werkelijkheid. Het is dan ook zeker niet uitgesloten dat in de toekomst de implicaties van onderzoek naar BDE's in brede lagen van onze maatschappij zullen worden aanvaard als 'waar'. Zoals Einstein ooit heeft gezegd: 'Weet je nog hoe de elektrische stroom en de "onzichtbare golven" werden weggehoond? De kennis van de mens staat nog in de kinderschoenen' (in: Licht op de ziel, Rosen, 1999, pag. 236).
Terug naar het begin van de scriptie
Hoofdstuk 3