Hoofdstuk 3. Persoonlijkheidsveranderingen na een BDE

Na de introductie in de voorgaande hoofdstukken aangaande de inhoudelijke aspecten en mogelijke oorzaken van BDE's, zal in dit hoofdstuk uitvoerig worden stilgestaan bij de gevolgen die positieve BDE's kunnen hebben op de persoonlijkheid. Eerst zal echter worden aangegeven wat met de term 'persoonlijkheid' in deze scriptie wordt bedoeld.

3.1. Definiering van de term 'persoonlijkheid'
Binnen de psychologie is het gebruik van het woord 'persoonlijkheid' ronduit populair te noemen (Reber, 1998). Een exacte definitie van het begrip is eigenlijk niet te geven. Definities varieren van complete theorieen zoals de Big Five trektheorie tot aan het geven van een synoniem als het woord 'karakter'. De (arbitraire) keus die voor het schrijven van deze scriptie gemaakt is, betreft aansluiting bij de algemene beschrijving zoals die is opgenomen in het Woordenboek van de Psychologie (Reber, 1998). De term 'persoonlijkheid' wordt daarin gedefinieerd als: 'De voor een persoon kenmerkende verzameling van lichamelijke en psychologische kenmerken die voortdurend in het gedrag van een persoon doorklinken en die hem of haar van anderen onderscheiden.' Mijns inziens is deze definitie voldoende afgebakend, maar laat zij voldoende ruimte om te kunnen spreken van 'veranderingen in de persoonlijkheid' ingeval sprake is van in het oog springende veranderingen in het stelsel van normen en waarden, levensopvattingen en attitudes in relatie tot het betrokken individu zelf en de hem/haar omringende wereld.

3.2. De invloed van een (positieve) BDE op de persoonlijkheid
Het spreekt in wezen voor zich dat een BDE een ervaring is die een grote impact heeft op het leven van de betrokkene. Alleen al het gegeven dat BDE-ers een situatie hebben beleefd waarin zij de dood recht in de ogen hebben gekeken, kan garant staan voor veranderingen in de persoonlijkheid en in de kijk op het leven in het algemeen. In dit verband kan een vergelijking tussen een BDE en een traumatische ervaring zonder levensbedreigende fysieke problematiek worden gemaakt. Een traumatische ervaring is dikwijls ook van (blijvende) invloed op de persoonlijkheid van de getraumatiseerde (R.J. Comer, 1999).
Persoonlijkheidsveranderingen die naar voren komen uit persoonlijke verslagen van BDE-ers (Atwater, 1988; Eadie, 1992; Wilson, 1998) worden ondersteund door verschillende onderzoeken (Elfferich & Van Lommel, 1998; Groth-Marnat & Summers, 1998; Morris & Knafl, 2003). Deze onderzoeken richtten zich specifiek op de invloed die uitgaat van een BDE op de persoonlijkheid van haar ervaarders. Zo betrof het onderzoek van Elfferich en Van Lommel (1998) een longitudinale studie naar de prevalentie van BDE's bij hartpatienten en de gevolgen die deze ervaringen hadden op het leven van deze mensen. In totaal deden tien Nederlandse ziekenhuizen mee aan het onderzoek. Gedurende een periode van acht jaar werden twee groepen gereanimeerde patienten gevolgd. De ene groep bestond uit patienten die een BDE meemaakten ten tijde van hun reanimatie. De andere groep bestond uit patienten die bij reanimatie geen BDE beleefden. Verdeeld over de acht jaren van onderzoek waren er drie momenten waarop bij elke patient uit beide groepen een interview werd afgenomen. In de eerste fase van het onderzoek (jaren 1989, 1990 en 1991) werd aan iedere patient die met succes gereanimeerd werd tijdens een klinische toestand van schijndood gevraagd of hij tijdens die periode een BDE had meegemaakt. Deze interviews waren gestandaardiseerd en werden gehouden door de behandelend arts of verpleegkundige op het moment waarop de gereanimeerde goed aanspreekbaar was. Als een patient aangaf een BDE te hebben meegemaakt, dan werd gevraagd welke ervaringselementen werden beleefd. Tevens werden tal van andere gegevens verzameld zoals demografische gegevens, informatie over een mogelijk eerdere BDE en in hoeverre betrokkene kennis had van het fenomeen BDE. Daarnaast werd de psychische conditie beschreven op het moment van interview en tot slot werd het tijdsinterval tussen de crisis en het interview genoteerd. De verslagen werden vervolgens gescoord door drie onafhankelijke beoordeelaars op de aanwezigheid van een of meerdere kernelementen zoals beschreven door Ring (1980). Een bepaalde ervaring werd slechts in die gevallen als BDE aangemerkt als door de drie beoordelaars overeenstemming werd bereikt over de aanwezigheid van ten minste een element dat onderdeel uitmaakt van de kernervaring.
De resultaten van deze eerste fase laten zien dat van de 344 gereanimeerde hartpatienten in totaal 62 personen (18%) een BDE had gedurende de periode van reanimatie. Verder bleek dat degenen die een BDE hadden meegemaakt significant jonger waren dan zij die geen BDE rapporteerden.
De tweede en derde fase van het onderzoek vonden plaats in de jaren 1991 tot en met 1993 respectievelijk de jaren 1997 en 1998. In de tweede fase werd met behulp van interviews onderzocht welke veranderingsprocessen in gang waren gezet als gevolg van de BDE. Alle patienten uit de eerste fase die bereid waren aan het vervolgonderzoek mee te werken, werden in deze fase thuis geinterviewd. Daarnaast dienden zij schriftelijk een lijst in te vullen met veranderingsschalen. Gedurende de derde en laatste fase werden alle nog in leven zijnde patienten wederom thuis geinterviewd, maar dit interview werd daarnaast uitgebreid met een gesprek met de eventuele partner of naaste van de betrokkene. Als controlegroep werd een even grote groep gereanimeerde patienten zonder BDE uit de eerste fase geinterviewd. Voorts werd de controlegroep gematched op een aantal vooraf bepaalde variabelen.
De resultaten van het onderzoek vormen een bevestiging voor de hypothese dat een BDE de oorzaak is van veranderingen in de persoonlijkheid van betrokkenen en niet zozeer het hebben meegemaakt van een levensbedreigende situatie. In beide groepen patienten (BDE-ers en niet-BDE-ers) worden veranderingsprocessen opgemerkt die positief van aard zijn in de zin dat alle geinterviewden zelfbewuster, socialer en spiritueler werden. Op negen gebieden verschilt de groep die een BDE beleefde echter duidelijk van de andere groep. Op deze gebieden blijkt dat transformatie bij hen die geen BDE hadden ervaren te verwaarlozen of zelfs tegengesteld te zijn aan de veranderingen die BDE-ers beschrijven. Het betreft de volgende aspecten:

- De zelfwaardering nam bij BDE-ers over een periode van 4 jaar toe en bleef vervolgens gelijk.
- Het toekomstperspectief nam bij BDE-ers toe.
- De onafhankelijkheid van BDE-ers neemt over de jaren toe, dat wil zeggen zij hechten steeds minder waarde aan hoe anderen over hen denken.
- De waarde die BDE-ers hechten aan een hogere levenstandaard is dubbel zo sterk afgenomen.
- Het traditionele (christelijke) Godbeeld is bij BDE-ers minder sterk toegenomen.
- De belangstelling in godsdienst en kerk blijkt bij BDE-ers in toenemende mate achteruit te gaan.
- Spiritualiteit neemt bij BDE-ers een steeds belangrijker plaats in hun leven in.
- Interesse in de dood neemt bij BDE-ers sterk toe.
- BDE-ers geloven in toenemende mate in een leven na de dood.

Elfferich en Van Lommel constateerden dat de verminderde angst voor de dood en het toegenomen geloof in een leven na de dood het verwerkingsproces na een levensbedreigende situatie lijkt te vereenvoudigen. BDE-ers blijken beter in staat te accepteren wat er gebeurd is. Aan de andere kant kan een BDE voor haar belevers ook speciale moeilijkheden opleveren. In dit verband moet volgens de onderzoekers vooral gedacht worden aan de integratie van de ervaring in het verdere leven. Ingeval de omgeving van de BDE-er weinig open reageert op het verhaal van zijn/haar ervaring, kan dat voor veel (relationele) problemen zorgen. Dit is met name het geval indien de betrokkene een gewijzigde levensvisie aanneemt ten opzichte van de partner, familie en/of vrienden. De BDE-er komt veranderd terug in een wereld die onveranderd is. BDE-ers worden daarnaast vaak geconfronteerd met een toegenomen intuitie die zij moeten leren hanteren. Volgens de onderzoekers kan de BDE-er pas de 'zegeningen' van zijn ervaring tellen wanneer deze volledig in zijn/haar leven is geintegreerd. Hetgeen volgens Elfferich en Van Lommel (1998) pas werkelijk na 8 jaar optreedt.

Een onderzoek dat de bevindingen van Elfferich en Van Lommel ondersteunt, is dat van Groth-Marnat en Summers (1998). Laatstgenoemden voerden een gelijksoortige studie uit naar veranderingsprocessen bij BDE-ers in vergelijking met veranderingen bij mensen die een levensbedreigende situatie hadden beleefd maar daarbij geen BDE hadden meegemaakt.
Binnen dit onderzoek werd de experimentele groep, die bestond uit 52 BDE-ers, vergeleken met een controlegroep bestaande uit 27 personen die een kritieke situatie hadden overleefd zonder BDE. De groepen verschilden onderling niet van elkaar qua fysieke problematiek, leeftijd, geslacht, burgerlijke staat en beroepsstatus. Of sprake was van een BDE bij een persoon was vastgesteld met behulp van de BDE-schaal van Greyson (1983). Ook werden belangrijke anderen aangesproken om de persoon die ze kennen te beoordelen. De veranderingen werden vervolgens formeel gemeten met de LCQ (life change questionaire) en met de GDQ (general demographics questionaire). De resultaten van het onderzoek bevestigen de hypothese dat BDE-ers een aanzienlijk groter aantal veranderingen doormaakt dan personen die een soortgelijke levensbedreigende situatie hadden beleefd zonder BDE. De veranderingen die BDE-ers duidelijk onderscheidden van de controlegroep, uiten zich op de volgende gebieden:

- BDE-ers tonen meer zorg voor anderen.
- Er treedt een sterke reductie op van een materialistische inslag.
- BDE-ers tonen duidelijk meer appreciatie voor de natuur.
- Het geloof in een leven na de dood neemt sterk toe.
- Het gevoel van zelfwaarde neemt bij BDE-ers flink toe.
- Veelal is sprake van een toename van transcendente gevoelens bij BDE-ers.

Bovenstaande resultaten sluiten aan bij de bevindingen van het Nederlandse onderzoeksteam onder leiding van Elfferich en Van Lommel (1998). Elfferich besluit met de opmerking dat verder onderzoek nodig is omdat geen definitieve conclusie kan worden ingenomen op basis van percentages. Wat hiermee bedoeld wordt, is naar mijn mening niet geheel duidelijk. Op basis van de statistische gegevens die voortvloeien uit het onderzoek kan toch worden vastgesteld dat ongeveer 20% van de mensen die zich in een fysiek kritische toestand hebben bevonden een BDE rapporteren.

Een zeer recent onderzoek naar de oorsprong en betekenis van BDE ervaringen is uitgevoerd door Morris en Knafl (2003). In deze studie is in het bijzonder aandacht besteed aan de emotionele gevolgen van een BDE voor zowel patienten als betrokken verpleegkundigen. Voor dit onderzoek werden twee onderzoeksgroepen gehanteerd. De eerste onderzoeksgroep bestond uit 12 patienten die als gevolg van een ernstige ziekte of hartstilstand een BDE hadden meegemaakt volgens de BDE-schaal van Greyson (1983). De tweede onderzoeksgroep bestond uit 19 verpleegkundigen die voornoemde groep patienten begeleid had gedurende revalidatie. Alle participanten werden geselecteerd uit acht ziekenhuizen in de omgeving van Chigago. De patientengroep telde 6 mannen en 6 vrouwen, allen ouder dan 18 jaar. De leeftijd varieerde van 24 tot 73 jaar (M=48.1). Burgerlijke staat, etnische en religieuze achtergrond waren voldoende divers. De leeftijd binnen de groep van 19 verpleegkundigen varieerde van 31 tot 53 jaar (M=43.6) en hun achtergrond was eveneens voldoende divers. Het aantal jaren verpleegervaring verschilde van 3 tot 26 jaar (M=16.4).
De procedure bestond eruit dat zes patienten binnen een maand na hun BDE werden geinterviewd en de overige zes van de twaalf patienten binnen twee jaar na hun ervaring. Tevens dienden zij dan ook de BDE-schaal in te vullen. Alle interviews werden bovendien op audiotape opgenomen en achteraf nauwkeurig geanalyseerd.
De resultaten van het onderzoek laten zien dat alle patienten aangeven zich direct na hun BDE gefrustreerd te voelen. De patienten waren zich allemaal onmiddellijk bewust dat zij een zeer indrukkenwekkende en krachtige ervaring hadden beleefd. Vanaf dat eerste moment komt voor de patienten de zoektocht naar de diepere betekenis van hun ervaring centraal te staan zo blijkt uit de interviews. Zeven van twaalf patienten gaven achteraf aan te geloven een speciale opdracht te hebben meegekregen van God. Als gevolg hiervan legden deze patienten een bepaalde vorm van druk op zichzelf hun leven op een andere manier te leven. In dit verband geeft een patient bijvoorbeeld aan: 'But I, I feel like I should be doing something better in terms of, you know, having a tremendous, I got a tremendous present, and how am I supposed to use it? Because I am supposed to use it; it's not just to get. So I'm uncomfortable not knowing how I'm supposed to use it'(in: Morris & Knafl, 2003).
Zoals ook uit dit citaat blijkt, wordt de fase direct na de BDE gekarakteriseerd door gevoelens van verwarring. Andere gevoelens die in de beginfase ook voorkwamen bij de geinterviewden waren wanhoop en depressiviteit met daarnaast vragen die rechtstreeks betrekking hadden op hun eigen geestelijke gezondheid ('ben ik gek geworden?'). Over het algemeen blijkt bij alle patienten de angst te leven voor gek te worden aangezien. Pas na verloop van tijd, als de patient de mogelijkheid heeft gehad verslag te doen van zijn/haar ervaring zonder dat daar een negatief oordeel over werd uitgesproken, treedt een soort persoonlijke 'ontwaking' op. Dit leidt tot acceptatie van hetgeen zij ervaren hebben en tot het op een andere manier naar de wereld en het leven kijken. Patienten gaven aan dat zij zich meer zijn gaan interesseren voor spirituele aangelegenheden. Met uitzondering van een patient waren alle patienten overtuigd dat hun BDE een bevestiging is dat er leven na de dood bestaat.
Vanaf het moment dat patienten hun frustraties met betrekking tot hun BDE verwerkt hadden, kwamen zij in een nieuwe fase terecht die de onderzoekers aanduiden als een zoektocht naar een doel in het leven (quest for the purpose in life). Deze fase wordt volgens de onderzoekers gekarakteriseerd door een intense zoektocht naar de betekenis van hun BDE. Met betrekking tot deze fase gaven de patienten aan dat zij hun BDE als een betekenisvolle ontwaking zijn gaan zien die leidt tot een nieuwe manier van denken. De betrokkenen gaven aan dat hun poging de reden voor hun bestaan op aarde te achterhalen, bijna te vergelijken is met een obsessie. De zoektocht naar de reden van het bestaan kan op basis van de interviews worden onderscheiden in twee domeinen, te weten een spiritueel domein en een domein dat verband houdt met de persoonlijke invulling van hun leven. Het spirituele domein heeft voornamelijk betrekking op de relatie met God. Meer tijd wordt besteed aan bidden, mediteren en het ontwikkelen van 'spirituele' eigenschappen. Daarnaast wordt aangegeven een sterker geloof te hebben in leven na de dood en een verlies van angst voor de dood. Vier patienten meldden dat zij na hun BDE het vermogen bezitten toekomstige gebeurtenissen te kunnen voorspellen en paranormale waarnemingen te hebben.
In relatie tot de persoonlijke invulling van het leven (levensloop), gaven de patienten aan dat hun BDE een ommekeer is in de manier waarop zij hun leven leefden en andere mensen behandelden. De BDE werd vaak gezien als een 'tweede kans' hun leven op een meer liefdevolle wijze te gaan leven, prioriteiten te veranderen en hun relatie met anderen te verbeteren. Opmerkelijk is dat alle patienten aangaven het idee/gevoel te hebben een specifiek doel in het leven te hebben, maar dat geen van hen precies kon aangeven wat dat doel concreet inhield.

Het beschreven proces dat een patient vanaf zijn/haar BDE doormaakt, kan in het onderstaande model worden samengevat (Morris & Knafl, 2003):

(SCHEMATISCHE VOORSTELLING VAN MODEL VOLGT NOG)

De vraag die gesteld kan worden, is in hoeverre een BDE nu verantwoordelijk is voor veranderde attitudes die op te vatten zijn als veranderingen in de persoonlijkheid zoals aan het begin van dit hoofdstuk gedefinieerd. Men kan ook betogen dat het verkeerd hebben op het randje van de dood deze veranderingen teweegbrengt. Morris en Knafl interviewden om dit te verifieren een vrouw die bijna om het leven gekomen was als gevolg van verdrinking. De vrouw kon zich van de periode van bewusteloosheid niets herinneren. Tijdens het interview gaf zij aan dankbaar te zijn voor het feit dat ze nog leefde en dat zij geen complicaties had overgehouden aan het ongeluk. Zij beschreef zichzelf als aardiger, minder egoistisch en meer uiting gevend aan gevoelens van waardering. De veranderingen bij deze vrouw waren echter duidelijk toe te schrijven aan het feit dat ze het ongeluk had overleefd en daarna hersteld was. De patienten die een BDE hadden beleefd gaven eveneens aan dankbaar te zijn, maar uit de interviews blijk dat de diepte van de veranderingen in attitude en gevoel bij de BDE-ers veel verder reikt dan dankbaarheid alleen. De onderzoekers troffen veranderingen in levensattitude en geloofsopvatting aan in een mate waarvan gezegd kan worden dat het de persoonlijkheid van de betrokken BDE-ers in veel verder gaande mate.
Binnen het onderzoek van Morris en Knafl zijn ook de betrokken verpleegkundigen geinterviewd om na te gaan welke invloed uitgaat van een BDE op bij de patient betrokken omstanders. In totaal werden 19 verpleegkundigen geinterviewd. Uit de interviews komt naar voren dat de ervaringen van de verplegers een combinatie zijn van fysieke, sensorische en emotionele gebeurtenissen. Verscheidene verplegers waren zeer onder de indruk van het feit dat patienten soms woordelijk konden herhalen wat tijdens hun periode van hartstilstand tussen artsen en verpleegkundigen was gezegd. Daarnaast namen in totaal vijf verpleegkundigen een schittering waar om het lichaam van enkele patienten die de dood nabij waren. Twee verpleegkundigen gaven aan 'verschijningen' aan het bed van hun patient te hebben waargenomen terwijl zij zorg verleenden.
Het onderzoek bevestigt dat verpleegkundigen achteraf betekenis verlenen aan de verslagen die zij van hun patienten te horen krijgen. BDE's blijken in dit opzicht niet alleen tot 'ontwaking' te kunnen leiden bij de patienten in kwestie, maar evenzeer bij het verpleegkundig personeel. Een vrouwelijke verpleegkundige verwoordde haar 'ontwaking' als volgt: 'I, up to the point, I thought' very clinically. I didn't put any emotion into it'.And it was the first time I ever doubted physical medicine and started believing, maybe there was something else out there "something, some other force that we can't measure".' (Morris & Knafl, 2003). Evenals bij de patienten het geval was, kunnen de veranderingen die bij het verpleegkundig personeel optraden, worden ingedeeld in een spiritueel en een praktisch, levensdomein. Het spirituele domein heeft bij de verplegers met name betrekking op ideeen/gedachten die diep in de persoon gevoeld worden. Drie verpleegkundigen gaven aan een diepere band met God te hebben gekregen als gevolg van hun ervaringen met de patienten die een BDE hadden meegemaakt. Vrijwel alle verpleegkundigen rapporteerden meer spirituele openheid en een sterk gevoel spirituele ontdekkingen te hebben gedaan als gevolg van hun ervaringen met BDE-ers. Drie verplegers meldden dat zij open stonden voor ideeen die zij voordien nooit serieus hadden overwogen, zoals het idee van beschermengelen en reincarnatie.
Op praktisch gebied gaven alle verpleegkundigen aan te zijn beinvloed door hun ervaringen met BDE-ers. Zij meldden in het algemeen begripvoller te zijn geworden naar mensen toe en in het bijzonder naar patienten en hun familieleden. Daarnaast gaven zij aan zich meer op hun gemak te voelen in crisissituaties dan vroeger en dat zij gemakkelijker met patienten en hun familieleden spraken over de dood. Verder gaven de verpleegkundigen aan het erg belangrijk te vinden dat een BDE-verslag door medisch personeel serieus wordt genomen als ervaren realiteit van een patient, ongeacht de eigen overtuiging. De rol van medici omvat volgens de geinterviewden niet het beoordelen van het spectrum van overtuigingen, waarden, gevoelens en ervaringen van patienten in termen van 'waar' of 'onwaar', maar het accepteren van deze als zijnde belangrijk voor de patient.

De ervaringen van de verpleegkundigen zoals hierboven beschreven kunnen worden samengevat in het volgende model (Morris & Knafl, 2003):

(SCHEMATISCHE VOORSTELLING VAN MODEL VOLGT NOG)

Uit het onderzoek van Morris en Knafl komt de impact van een BDE niet alleen op patienten, maar zelfs op verplegend personeel duidelijk naar voren. De resultaten van dit onderzoek zijn wat de persoonlijkheidsveranderingen bij de patienten betreft in overeenstemming met de eerder besproken onderzoeken van Elfferich en Van Lommel (1998) en Groth-Marnat en Summers (1998). Daarnaast zijn de bevindingen van de besproken onderzoeken in overeenstemming met vele individuele verslagen die zijn opgenomen in onder andere boeken van Moody (1975, 1988), Ring (1980), Atwater (1988), Eadie (1992), Morse (1992), Wilson (1998) en Opdebeeck (2001).

Op basis van de besproken onderzoeken en individuele verslagen kan geconcludeerd worden dat de veranderingen in de persoonlijkheid van mensen die een BDE mee hebben gemaakt de volgende punten omvat:
- Een toename van liefde, geduld, tolerantie en begrip naar andere mensen.
- Afname van angst voor de dood.
- Geloof in leven na de dood.
- Transcendente gevoelens nemen toe.
- Afgenomen materialistische levensinstelling.
- Toename van waardering voor de natuur.
- Toename paranormale vermogens.
- Zoektocht naar de zin en diepere waarden van het leven.
- Toename in het gevoel van eigenwaarde.

Op basis van de genoemde veranderingen, die bestendig blijken op lange termijn, kan mijns inziens worden gesproken van een constructieve persoonlijkheidstransformatie die bij alle BDE-ers optreedt. De (in de kern) positieve transformaties nemen de moeilijkheden waar BDE-ers in hun persoonlijk leven mee te kampen krijgen echter niet weg. BDE-ers komen, zoals eerder vermeld, veranderd terug in een wereld die niet veranderd is. Bijna onvermijdelijk leidt dit doorgaans tot een persoonlijke en sociale crisis. Dit speelt met name in gevallen waarin de BDE zelf en de daaruit voortkomende transformaties door de omgeving niet worden begrepen of geaccepteerd. Dit is voor BDE-ers een zeer frustrerende aangelegenheid. De grootste moeilijkheden treft men in dit verband dan ook aan wanneer het gezin of de partner de veranderingen in levenshouding, normen en waarden niet kan accepteren (Ellferich & Van Lommel, 1998; Opdebeeck 2001).
Wat de betrouwbaarheid van de resultaten van de besproken onderzoeken betreft, kan als kritiekpunt worden gegeven dat zij volledig steunen op subjectieve informatie. Gebruikmaking van gestructureerde interviews zorgt weliswaar voor stroomlijning van het proces om informatie te verkrijgen van patienten en overige betrokkenen, maar dit neemt niet weg dat selectiviteit en persoonlijke inkleuring altijd een rol kunnen spelen. Dit geldt binnen de onderzoeken zowel voor de patienten als voor de onderzoeker(s). Ik ben van mening dat de wijze waarop de drie besproken onderzoeken zijn uitgevoerd, methodologisch zeer goed zijn uitgevoerd rekening houdend met de grenzen die subjectiviteit en selectiviteit aan naturalistisch onderzoek stellen.
Op basis van de behandelde onderzoeken en voorhanden zijnde literatuur mag mijns inziens geconcludeerd worden dat persoonlijkheidsveranderingen mogen worden toegeschreven aan BDE's. De stuwende kracht achter de veranderingen in de persoonlijkheid is de ervaring zelf en niet zozeer het meemaken van een levensbedreigende situatie. Weliswaar treden in het laatste geval ook veranderingen op, maar deze lijken beduidend minder verstrekkend te zijn voor het persoonlijk leven van betrokkene en minder stabiel over de tijd (Groth-Marnat & Summers, 1998; Morris & Knafl, 2003). Verder kan in feite niet betwist worden dat de gevolgen van een BDE, anders dan de ervaring zelf, meetbaar en observeerbaar zijn. Zeker is dat de gevolgen van een BDE uniek, diepgaand, doordringend en permanent bevonden zijn door onderzoekers als Moody, Ring, Morse en vele anderen evenals de betrokkenen zelf. Moody merkte in dit verband op: 'Bijna-doodervaringen hebben een element gemeen: ze transformeren mensen die ze krijgen' (in: Wilson, 1998, pag. 177). Deze transformaties zijn op termijn overwegend positief te noemen en worden reeds zichtbaar in het eerste jaar na de ervaring doch worden sterker naarmate de persoon zelf zijn ervaring accepteert en integreert. Een BDE is doorgaans een keerpunt waarop de houding ten opzichte van leven en dood blijvend verandert (Elfferich & Van Lommel, 1998). De veranderingsprocessen die het gevolg zijn van een BDE voltrekken zich echter niet in een tijdsbestek van dagen. Veelal nemen deze processen eerder enkele jaren in beslag. Iemand die een BDE heeft meegemaakt, komt veranderd terug in een wereld die hetzelfde is gebleven. De integratie en acceptatie van de ervaring neemt in veel gevallen echter jaren in beslag. Het veranderingsproces vangt meestal aan met een zoektocht naar de betekenis van de BDE. Deze zoektocht gaat vaak gepaard met gevoelens van existentiele frustratie, verwarring en zelfs depressiviteit. Praten over de ervaring, hetzij met familie en vrienden dan wel onder professionele begeleiding, leidt uiteindelijk tot een vorm van 'ontwaking'. Deze 'ontwaking' lijkt vervolgens een periode in te luiden waarin een diepere zoektocht naar de betekenis van het leven centraal komt te staan. Het resultaat van deze zoektocht omvat doorgaans grote veranderingen met betrekking tot normen en waarden, religieuze overtuigingen en ideeen over leven en dood. De snelheid en wijze waarop de BDE in de persoonlijkheid wordt geintegreerd, lijkt met name afhankelijk te zijn van de manier waarop de omgeving op de ervaring reageert. Professionele hulp is soms noodzakelijk om de (emotionele) gevolgen van de ervaring goed te leren hanteren en verwerken. Daarnaast moeten BDE-ers soms ook leren omgaan met voor hen nieuwe praktische vermogens zoals helderziendheid. Pas vanaf het moment dat de ervaring werkelijk geintegreerd is, treden de 'voordelen' van de ervaring voor de betrokkenen echt op de voorgrond. In dit verband kan gedacht worden aan het meer kunnen genieten van de natuur, geen vrees hebben voor de dood en minder afhankelijk zijn van het oordeel van anderen. De factoren die verantwoordelijk zijn voor de veranderingsprocessen die zich in een individu voltrekken, zijn echter niet eenduidig. Niet een BDE en individu zijn immers gelijk aan elkaar. Bij het ene individu zal de verwerking sneller verlopen dan bij een ander. Verschillen hierin kunnen mogelijkerwijs worden toegeschreven aan de mate waarin iemand in staat is zijn emoties te herkennen en onder woorden te brengen. Tevens kunnen individuen een BDE op verschillende wijzen interpreteren. Een BDE kan bijvoorbeeld worden opgevat als een geschenk waar 'iets' mee moet worden gedaan. Zo'n interpretatie kan een zware druk leggen op het betrokken individu. Wat de BDE zelf betreft, komt een aantal componenten veelvuldig naar voren, zoals het bewust beleven uit het lichaam te treden, het ervaren van intense gevoelens van liefde en vrede, ontmoetingen met overledenen en het in contact komen met een hogere macht (God). Welke van deze specifieke elementen het meest van invloed zijn op het transformatieproces post-BDE is tot op heden onvoldoende onderzocht. Toekomstig onderzoek zou zich daar op kunnen richten. Aan de andere kant kan de vraag gesteld worden of het opdelen van een BDE, die eerder door betrokkenen als eenheid wordt beleefd, recht doet aan een ervaring die als eenheid wordt ervaren. Een BDE-er merkte in dit verband treffend op: 'Het grote probleem is dat het indrukken zijn en je kunt die niet vertalen. Je kunt zeggen: "Ik weet het, ik weet het." Soms denk ik: we zullen daar nu eens een deel uitpakken en dat zal ik eens proberen neer te schrijven. Maar na de tweede zin ben ik al ik weet niet waar.' (in: Opdebeeck, 2001, pag. 216).

Zinvoller is naar mijn mening stil te staan bij de wijze waarop we reageren op mensen die verslag doen van een BDE. Dit met het oogmerk de verwerking en incorporatie van hun ervaring zo soepel mogelijk te laten verlopen. In het volgende hoofdstuk zal hierop worden ingegaan.

Terug naar het begin van de scriptie

Hoofdstuk 4