Inleiding
Met betrekking tot het antwoord op de vraag of er leven na de dood is, kan de mensheid grofweg in twee kampen worden verdeeld: Zij die daarin geloven en zij die dat niet geloven. Bij de vereenvoudigde onderverdeling in een groep gelovigen en niet-gelovigen, wordt een belangrijke groep evenwel over het hoofd gezien. Het betreft dat deel van de mensheid dat meent te weten dat er leven na de dood is. Mensen die een BDE hebben meegemaakt, behoren tot de laatste categorie. Sinds de uitgave van Raymond Moody's boek Life after life in 1975 heeft vrijwel iedereen wel eens gehoord van het verschijnsel BDE. Nu, meer dan 25 jaar later na de publicatie van Moody's boek, zijn veel boeken en artikelen gepubliceerd over dit onderwerp. De inhoud van de publicaties varieert van intens persoonlijke verslagen (Atwater, 1988; Eadie, 1992) tot klinisch onderzoek naar het fenomeen 'an sich' (Blackmore, 1998; Sahlman & Norton, 1998; Lommel, Wees, Meyers & Elfferich, 2001). Ondanks de toegenomen aandacht blijft de BDE echter omgeven met een zweem van mystiek enerzijds en argwaan anderzijds. En dit geldt niet het minst onder wetenschappelijk opgeleiden. Onbegrijpelijk is dit alles niet. Mensen die een BDE hebben beleefd claimen immers een glimp (en in sommige gevallen veel meer dan een glimp) te hebben opgevangen van 'leven na de dood'! Scepsis met betrekking tot het realiteitsgehalte lijkt, in ieder geval bij een deel van de mensheid, onvermijdelijk. Maar scepsis of niet, verslagen van BDE's worden door vrijwel iedereen als zeer intrigerend ervaren. En hoe kan het ook anders? Het onderwerp sluit immers naadloos aan bij de eeuwenoude nieuwsgierigheid te willen weten of er leven na de dood is. Zelfs de prominente atheiistische filosoof Sir Alfred Ayer gaf, tot verdriet van zijn mede-humanisten, toe dat zijn eigen BDE zijn vroegere overtuiging dat er geen leven na de dood was 'lichtelijk had aangetast' (in: Wilson, 1998). Het feit dat Ayer tot deze concessie verleid bleek, als gevolg van zijn eigen BDE, is veelzeggend. Het realiteitsgehalte van een BDE lijkt van dien aard te zijn dat zelfs deze fervente atheist zijn mening deels had bijgesteld.
Desalniettemin ontmoeten mensen die verslag doen van een BDE dikwijls muren van ongeloof en onbegrip. BDE-verslagen worden met regelmaat op een hoop geveegd met sprookjes, hallucinaties en (sterke) verhalen over geestverschijningen, heksen en u.f.o.'s. Binnen de universitaire opleiding tot psycholoog wordt tot mijn spijt geen aandacht besteed aan dit 'zweverige' verschijnsel. De reden hiervoor is onduidelijk, maar naar ik hoop houdt dat geen verband met angst te worden beticht van onwetenschappelijkheid. Bijzondere ervaringen zoals BDE's verdienen mijns inziens echter juist een prominente plaats binnen de wetenschappelijke opleiding tot psycholoog. BDE's raken immers direct of indirect vele voor de psychologie relevante thema's zoals het mind-brain-vraagstuk, zingeving en angst voor leven en dood. Mystieke ervaringen zoals BDE's worden in de psychiatrische geneeskunde wel geassocieerd met psychopathologie (Lukoff, 1992). De aanleiding hiervoor is dat aspecten van zulke ervaringen worden omschreven als 'een gevoel te depersonaliseren' of 'af te splitsen van de eigen ego-identiteit'. Het onderbrengen van mystieke ervaringen onder de categorie 'psychopathologie' is naar het oordeel van andere onderzoekers echter prematuur (Greyson, 2000; Morse & Perry, 2000). Zij menen dat deze ervaringen positieve bijdragen kunnen leveren aan het individu. Het feit dat een BDE met de huidige onderzoeksmethoden een lastig te objectiveren fenomeen is, lijkt mij eveneens geen goede grond om tot psychopathologiserende etikettering over te gaan. We weten eenvoudig niet zeker of deze subjectieve belevingen 'waar' of 'onwaar' zijn. De vraag in hoeverre een BDE 'werkelijk' is, is in het kader van de vraagstelling van deze scriptie echter niet relevant. Want of nu sprake is van hallucinatoire reacties of dat sprake is van het daadwerkelijk betreden van een andere dimensie, zeker is dat mensen die een BDE hebben meegemaakt over het algemeen sterk veranderen. Deze veranderingen blijken daarnaast niet alleen grote gevolgen te hebben voor BDE-ers zelf, maar eveneens voor hun naaste omgeving.
Deze scriptie stelt zich tot doel een overzicht te geven van transformaties die kunnen optreden in de persoonlijkheid bij mensen die een (positieve) BDE hebben meegemaakt. Persoonlijkheidsveranderingen ten gevolge van negatieve BDE's zijn binnen de opzet van deze scriptie bewust buiten beschouwing gelaten. De reden hiervan is dat onvoldoende onderzoek gedaan is naar de gevolgen van een negatieve BDE voor de persoonlijkheid van een persoon. Uit de beschikbare literatuur komt wel naar voren dat het verwerkingsproces van een negatieve BDE specifieke moeilijkheden met zich meebrengt zoals het pogen de ervaring te onderdrukken (Bush, 2002).
Naast de aandacht die besteed wordt aan persoonlijkheidveranderingen als gevolg van BDE's, wil deze scriptie tevens een bijdrage leveren aan de acceptatie van BDE's in zijn algemeenheid en onder psychologen in het bijzonder. Er wordt nagegaan in hoeverre veranderingen in de persoonlijkheid zijn toe te schrijven aan een BDE. Verder komt aan de orde welke veranderingen optreden na het beleven van een BDE. In dit verband wordt ondermeer gekeken op welke manier BDE-ers veranderd zijn in hun omgang met anderen, hun relatie met de natuur, het belang dat zij hechten aan maatschappelijke status, hun kijk op de 'zin van het leven' in het algemeen en hun opvatting over de relatie tussen 'leven' en 'dood'. Tot slot wordt in de scriptie aandacht geschonken aan de rol die de (klinisch) psycholoog op zich kan nemen bij de begeleiding van mensen die een BDE hebben meegemaakt.
De opbouw van deze scriptie laat zich als volgt samenvatten. De eerste twee hoofdstukken zijn inleidend van aard. In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op het begrip BDE en de inhoud van zo'n ervaring. Vervolgens worden in hoofdstuk 2 verschillende verklaringsmodellen voor BDE's beknopt besproken. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de persoonlijkheidstransformaties die kunnen optreden als gevolg van een BDE. In hoofdstuk 4 worden vervolgens adviezen gegeven voor hulpverleners die worden geconfronteerd met mensen die een BDE hebben meegemaakt. Tot slot worden in hoofdstuk 5 enkele conclusies besproken.
Inhoud