Het leven op het fort in 1931.
Inhoud
Terug naar
Een rondleiding doorheen het domein Fort 3 te Borsbeek
of verder naar
Foto's Fort 3 anno 2002

Terug naar
Inhoud
Het fort van Borsbeek heeft vanaf haar oorsprong voor beroering gezorgd en heel wat woelige periodes door gegaan, het leven in een fort overlopen is geen eenvoudige zaak, maar op basis van de herinneringen van de Heer Leo Botté (foto links) willen we toch trachten u niet alleen een overzicht te verschaffen over het toenmalige domein, maar ook een weinig aanhalen van hoe het leven op dit domein verliep.

Dhr. Botté heeft enkele jaren dienst gedaan op het fort te Borsbeek, een deel van zijn leven, welke aanvang vond op 17 november 1931. Op die dag melde hij zich aan op het fort en zou daar zijn scholing tot onderofficier voltooien, dwz in de school van het tweede regiment legerartillerie. In het Frans was dat nog altijd; IIé Regiment d’Artillerie d’Armée, Batterie d’Ecole à Fort 3, Borsbeek-Anvers.

Dat adres moesten zij kennen, want soms kwamen er Waalse “ rappelèrs”. ( Miliciens die na twee jaar afzwaaien en dan terug opgeroepen worden, om hun kamp periode van zes weken te doen.) te Borsbeek zijn er zulke geweest, die de kanonnen kwamen leren gebruiken. De zware leger artillerie was alleen een Vlaamse aangelegenheid.
Het geschut van 1914-1918 was een Frans geschut, merk Schneider. Er waren twee verschillende typen, enerzijds het kanon 155 mm, welke 17 km ver kon schieten en anderzijds de mortier 220 mm, welke in het speciaal werd benut om bunkers om te draaien.

Het verblijf van de soldaten was in het fort zelf, d.w.z als je er voor staat, zag je aan de ingang enkel de lange houten brug, die over de 60 meter lange gracht reikte. Op het einde hiervan was een klein gedeelte ophaalbaar en hier direct aan verbonden een houten poort of ijzeren hekken. Het water “de fosse” was ongeveer vier meter diep en omringde het fort in zijn totaliteit. In vredestijd werd het verhuurd aan enkele visclubs, die toestemming kregen om roeiboten te benutten bij het uitoefenen van hun hobby.

Als men de brug over was, had men links en rechts een ruimte van een tiental vierkante meter, welke werd afgesloten met een houten poort. Deze plaatsen werden benut om afval resten in op te bergen, de bakken moesten zelf geledigd worden door de koper/ophaler. Deze spatie was opengelaten in de aarden wal, welke ook een viertal meter hoog was en in de hedendaagse tijd met bomen begroeid is.

Halverwege de doorgang stond er een tweeledige ijzeren gril, welke ’s avonds werd afgesloten om 22 U 30. Wie later binnenkwam moest aanbellen en dan kwam de “picketman van wacht” om open te doen. Achter deze gril kwam men op een grotere ruimte, welke tussen de aarden wal en het wacht lokaal lag. Op dit pleintje moest de wacht aantreden bij hoog bezoek en bij het binnen en buiten rijden van de kamp overste, terwijl de “trompet van wacht” de sonnerie” blies aan kolonel De Groot. Heel oneerbiedig zong iedereen van wacht dan in gedachten het gekende lied; “ De kolonel moet schijten, de kolonel moet schijten, geeft hem een stuk papier, geeft hem een stuk papier, een stuk papier.” De kampoverste wist wel dat de manschappen dit lied innerlijk zongen en daarvan getuigt de volgende anekdote; in 1934, op een warme zomerdag reed de kolonel met zijn paard weg naar zijn dienst en onder het rijden moeten de mensen hem waarschijnlijk al lachende gade hebben geslagen.

Naar gewoonte was de kolonel, een corpulente man, opgestaan om 5u 30, zoals zijn soldaten, en zich reeds in uniform gezet. Om de extra tijd te benutten had hij nog even gewerkt in zijn tuin en daarbij een zomerhoed op het hoofd geplaatst. Nadat hij gegeten had reed hij door, met op zijn hoofd nog steeds zijn zomerhoed en zo kwam hij ook terug gereden naar het fort. De postoverste, die hem ondanks “ de wapens” deed presenteren, heeft hem dan op dat ongerijmde kledingstuk attent gemaakt. Een gegeven waarop de kolonel op schijnt geantwoord te hebben met de respons; “ Merci, Marechal de Logies” ( Bedankt, wachtmeester.) Ondanks alles veranderingen geschiedde het bevel nog geheel in de franse taal, een gegeven dat ook in de mobilisatie van 1939 voelbaar aanwezig was.

Verder doorgaand kwam men aan de wachtlokalen van het reduit, een gebouw met zware muren, oorspronkelijk enkel voorzien met enkele schietgaten, die na W.O.I deels hervormd waren tot ramen. Aan iedere zijde van de doorgangstunnel vinden we nog steeds enkele lokalen. Aan de linkerzijde waren er twee kamers, waarvan het eerste was ingericht de wachtkamer voor de raadpleging van de arts. Deze had zijn praktijk in de achterliggende ruimte. De dokter, een militair, was nooit in uniform tenzij voor een bijzondere gelegenheid, en werd bijgestaan door de “infermier”, de ziekenbediener, of zoals de soldaten hem noemden de pillendraaier of pellule. Deze persoon was een korporaal, want een ziekendienst wees op onbereden volk. Voor sommigen was hij goed, voor andere totaal weer niet. Beide personen, hadden een eigen “sonnerie” om hen op te roepen. Kort naast hun lokalen trof men de brievenbus aan.

Aan de rechterzijde van de toegangstunnel vinden we het “ corps de garde”, het wachtlokaal, waar er één tafel met bijbehorende bank stond voor de manschappen, zijnde brigadier en soldaten en één tafel met stoel voor de postoverste. In een van de wacht torens met schietgaten werden de emmers, borstels en dweilen opgeborgen, het anders werd benut om de matrassen van de manschappen in weg te bergen. In het wachtlokaal hing er ook een telefoon, maar deze kon pas benut worden na 18 U, tijdens de dag rinkelde hij enkel op het kantoor van de regimentstaf boven in het reduit.

Verder gaand in de gang treffen we langs iedere zijde doorgangen aan, waar arduinen treden vroeger doorgang naar de ramparts ( wallen) verleende, van hier kwam men aan het zogenaamde eerste verdiep dat ook doorgang verleende naar het oefenplein, welke vroeger achter de logement vleugel lag.

Halverwege de gang treffen we aan de linkerkant nog een ruimte aan, welke oorspronkelijk dienst zou gedaan hebben als locatie van de toiletten. In fort 3 waren er echter nieuwe Franse wc’s voorzien boven op de ramparts. Een noodzakelijkheid om aan de 300 mannen, welke het circus moesten draaiende houden, sanitaire voorzieningen te bieden.

Ons verder begevend in de gang  treffen we op het einde aan iedere zijde een kleine deur aan, welke toegang gaf tot de contrescarp, ook wel kazematten genoemd, welke voorzien waren om van daaruit het fort te verdedigen, als de ingang in vijandelijke handen zou vallen. In de kamers van de kazematten treft men enkele ramen aan, die oorspronkelijk als schietgaten waren en na 1918 werden uitgehakt. In vredestijd werden deze ruimtes benut als opslagplaats, enkel aan de linkerzijde waren ze voorzien als cachot ( gevangenis), daar de doorgang naar de derde kamer was dichtgemetseld. Via de contrescarp kon men vroeger de ganse escarp (binnenste gebouw) rond gaan en zodoende omsloot deze de “ fossé sec”, de droge gracht welke een tien meter breed is.

Het is vanuit de droge gracht dat men het binnenste deel van het reduit kon ingaan, buiten deze toegang kon men enkel via de houten ophaalbrug van de ramparts naar het eerste verdiep gaan. De escarp deed dienst als verblijf voor de manschappen, wiens situatie verbeterde met de aanpassingen na 1918, oa waren de oude schietgaten uitgekapt om grotere ramen in te plaatsen. Er werden twee ramen per kamer voorzien van ongeveer twee met hoog en één meter breed, een gegeven dat zorgde voor extra licht en lucht in de vrij dampige ruimtes.

Alle kamers waren benut, zo troffen we op het gelijksvloer aan de rechterzijde van de ingang de keuken, met bijbehorend magazijn  aan, een gedeelte van de dagelijkse arbeid werd echter op de binnenkoer van het reduit verzorgd. Zo werden de aardappelen aldaar geschild, ongeacht of zomer en winter, regen of droog weer was. Aan de linkerzijde troffen we ook een keuken met magazijn aan en daarnaast twee wasplaatsen, met daarachter een doucheruimte, welke door elke batterij éénmaal per week werd benut. De waszalen zelf bestonden uit lange platen arduin met een afvoer, waarboven verschillende kraantjes waren voorzien. Als men zich daaraan ging wassen dan was men totaal nat, niet enkel van het water waarmee men zich waste, maar ook van het opspattende water dat op de arduinen stenen viel, warm water was natuurlijk nog niet voorzien. De wasgelegenheid was te betreden ’s ochtends tot aan het corvee, ongeveer rond acht uur en ’s middags van 11 u 30 tot 13 u 30 en ’s avonds opnieuw vanaf 16 u 30 tot 22 u. In de waszaal werd niet enkel de dagelijkse persoonlijke verzorging voorzien, maar werd ook de was van de manschappen gedaan door de mannen zelf. Het probleem was niet zozeer het wassen, als wel om het gereinigde goed droog te krijgen, want nergens mocht iets uitgehangen worden. In de zomer en bij mooi weer was de oplossing bij de hand, men legde de te drogen stukken gewoonweg op de ramparts, wel moest men er bij blijven zitten want anders kon er wel eens iets verdwijnen. Om dit tegen te gaan werd de kleding voorzien van de stam nummer van de soldaat in kwestie, maar zij die iets stalen sneden of branden dit nummer eruit.

Van aan de ingang van de escarp kon men via een van twee trappen naar het eerste verdiep gaan, deze trappen waren gelegen achter een blinde muur met daarin drie schietgaten, welke de toegangstunnel van escarp en reduit konden bestrijken. Achter deze muur was er een doorgang naar de binnenplaats.

Het gelijksvloer van de escarp was voorzien om de manschappen van het dagelijkse te voorzien, zo waren er  aan de achterzijde enkele kamers vergroot om dienst te doen als eetzalen. De achterzijde was oorspronkelijk voorzien om in tijde van oorlog mee te helpen in het verdedigen van het binnenfort, zo had men oorspronkelijk gepland dat men vanuit verschillende kamers de droge gracht zelfs met kannonen kon verdedigen!

In het binnenfort trof men de verschillende kantoren en slaapgelegenheid aan. Zo had de bevelhebber er zijn kantoor en aldaar bewaarde men ook het regimentsvaandel aan, of beter gezegd de etendard of drapeu. Niet ver daarvan was er de schietkamer, waar de officieren leerden schieten, dwz werken met de kanonnen om succesvol een beschieting te kunnen doen. In deze schietkamer troffen we een tafel met een landkaart aan en daarop moesten de officieren als het ware oorlogje spelen, als of ze werkelijk in het veld stonden met een batterij en schietoefeningen aan het doen waren. De andere officieren gaven dan hun goed of afkeuring over ieder schot. En zo werd er soldaatje gespeeld, maar owee, de schrik, die ieder van hen had, als het zijn beurt was! Ongelofelijk. En we kunnen ons zeker voorstellen, hoe de onderofficier zich amuseerde, als bleek dat de officier er naast geschoten had.

Niet ver van deze kamer trof men de kamer en leslokaal van de school batterij aan, en daartegen over twee lokalen voor de onderofficieren en brigadiers die lessen moesten volgen, om hun diploma van middelbaar onderwijs te halen. Dit onderwijs had plaats alle weekdagen van 16u30 tot 17u30. In 1932 had het ministerie van landsverdediging het order gegeven dat, alle reeds benoemde onderofficieren tot en met de graad van adjudant die lessen moesten gaan volgen. Wie niet slaagden kon in het vervolg geen adjudant meer worden, maar diegene die reeds onderofficier waren, behielden hun graad. Alle vrijwilligers en dienst hernemers konden max. een contract van vier jaar krijgen, maar iedere onderofficier en kandidaat had de mogelijkheid om brevéte de sous officier te worden, daartoe moest men cursus gaan volgen in Brasschaa- polygoon. Praktisch gezien bestond die cursus uit het van buiten kennen van de reglementen en artikels. Wie zo gebrevetteerd was bleef levenslang in dienst, maar kon zich terug trekken volgens eigen goeddunken en behoefte. Degene die aldus hun brevet behaald hadden droegen als bewijs van erkenning twee zilveren palmpjes op zijn linker bovenarm, waarvan de steeltjes gekruist waren aangebracht. Veel werk moest men dan niet meer verrichten en zodoende deden de meeste niet meer dan wachten, tot ze tot adjudant werden benoemd.

Ter inlichting; wat vele kandidaten tegen de borst stuitte, voor eender welke benoeming, was het feit dat de benoemingen niet altijd eerlijk verliepen. Zo werd er in de vijfde batterij een plaats open verklaard voor een nieuwe commandant. Die openverklaring werd ook vermeld in de regiment mededelingen en andere bronnen. Het fort drie behoorde tot het tweede regiment, en nu was er in het eerste regiment op fort vier een kapitein, kapitein Janssens die bij nazien meer kansen bleek te hebben om benoemd te worden en uiteindelijk de plaats ook kreeg. Zulke zaken stuitten velen tegen de borst, daar hetzelfde ook geschiedde voor andere open plaatsen, waar men evengoed in het eigen regiment geschikte personen voor aantrof.
Maar laten we onze rondgang doorheen het binnenfort terug opnemen. Op het eerste verdiep troffen we verder nog enkele slaapvertrekken aan en kort daarbij de wapenkamer, welke hoofdzakelijk de karabijnen K98 herbergde, van diegenen die in het fort overnachten, alsook van de soldaten die ’s nachts over huis gingen. Zoals er een onderscheid tussen soldaten en officieren werd gemaakt in de eetzalen, zo troffen we ook een verschil aan in de slaapgelegenheid. De oudere mannen sliepen apart in een vertrek, hieronder waren de universitaire, bv. advocaten en notarissen en kandidaat onderofficieren. Dokters en apothekers gingen steeds naar het militaire hospitaal te Berchem. Niet ver van deze slaapgelegenheid trof men de kamer van de payeur, de betaalmeester aan en daarnaast de werkruimte van de wachtmeester/briefbesteller, een hele corpulente man die al begon te zweten als hij zijn postzak nog maar ophefte.

Rond het reduit lag er een helling, welke oorspronkelijk voorzien was om beschieting van het binnenfort tegen te gaan. In 1931 was dit het terrein van de hovenier die er verschillende groenten kweekte om de soldaten te spijzigen, en zo werd er in de keuken heel wat eigen gekweekt goed verwerkt. Aan de linkerzijde van het binnenfort trog men de artillerie poort aan, welke oorspronkelijk direct d.m.v. een brug over de gracht heen, toegang gaf tot de gebouwen die in de grachtkering verwerkt waren. De gracht was hier al vrij vroeg gedempt om zo op een eenvoudigere wijze toegang te verlenen tot het oefenplein van fort 3. Zodoende was de houten brug hier totaal verdwenen. Oorspronkelijk was deze toegang vergelijkbaar met de wachtlokalen van het binnenfort, maar dan in een kleinere uitvoering. Zo was de tunnel alhier slechts een 20 meter lang, tegen de 33 meter van de toegangstunnel van het binnendeel. Aan het begin van de zo gecreëerde toegangsweg stond  een schildwacht post, een nogal gevaarlijk punt, want men stond daar niet ver van enkele hoge beuken. Iemand die de wacht zou willen overvallen, moest maar een tien meter gaan van deze tot aan de verantwoordelijke van wacht. Voor deze zich mocht verdedigen, moest hij eerst driemaal roepen en dus was hij al lang uitgeschakeld alvorens hij zich kon verdedigen, daarbij moeten we vermelden dat hij enkel vijf veiligheidspatronen bij zich had. Naast de gekasseide weg was er een schildwachthuisje voorzien, maar dit was enkel te gebruiken bij hevige regen en brandende zon. Niet ver hiervandaan stond ook het huis van adjudant Govaerts. Tussen het hellend vlak rond het fort en de gracht, was er een vlak stuk van ongeveer vier meter breed, waarop men kon wandelen, dwz voor de militairen. Voor de burgers was het simpel verboden te betreden, militair domein.

Als men die weg ging, dan bemerkte men aan de achterzijde van het fort heel goed, dat er onder de aarden wallen nog stenen gebouwen aanwezig waren. Al die gebouwen beschikten over schietgaten, dat waren openingen die langwerpig uitgevoerd waren, met een boogvormig bovenstuk. Sommige waren horizontaal en andere weer verticaal uitgevoerd, de buitenste opening was ongeveer een tiental centimeter breed en een halve meter lang. Binnenin vergrote die opening tot ongeveer één meter op ongeveer dertig centimeter, wat de mogelijkheid verschafte om in alle richtingen te kunnen schieten.

Verder doorgaand viel de vorm van de caponiere zeer goed op, daar het zoals een eiland losstaand van het fort scheen gebouwd te zijn. Dit deel van het fort diende om in samenwerking met de twee halve schietgalerijen ( zo genoemd omdat ze enkel in één richting konden schieten, tegen de volle caponiere in beide) de gracht onder vuur te houden, wat vanuit de gemetselde grachtkering kon ondersteund worden. De “ Annex” zoals wij de punt van het fort noemden, was oorspronkelijk aan het fort via een houten ophaalbrug verbonden aan een bomvrije gang en aan de ingang van deze bevonden zich nog twee kruitkamers.

Het water tussen de annex en het fort zelf was zéér gevaarlijk, daar het nog vol stak met allerlei afval en prikkeldraad van 1914- 1918. In dat water heeft adjusteur De Vijlder van de éérste batterij, een oud strijder van de grote oorlog zich van het leven berooft door zich te verdrinken. Hij was de vader van één van onze medeleerlingen van de schoolbatterij, een goede en slimme jongen.

Boven op de gebouwen was nog een geschutstoren te zien, die in 1914 vernield was door de Duitsers. Hierin had een van de vesting kannonen gestaan en de soldaten die het bedienden werden allen door de voltreffer gedood.

Het geschut van de verschillende batterijen stond opgesteld als volgt; de mortier 220 van de eerste en tweede batterij, alsook het kanon 155L (lang) van de vierde batterij waren geplaatst op het oefenterrein, dus onder aan de wallen. De mortieren bevonden zich ongeveer in het midden van het terrein, d.w.z. bij de nieuw gebouwde garage, en de kanonnen stonden meer naar rechts opgesteld. De houwitsers 150 L 17 stonden aan de zijde van de artillerie poort, maar dan boven op de wallen. Het geschut van de schoolbatterij was ook op de wallen geplaatst, maar dan uiterst rechts. Hier troffen we de mortier 220 mm, het kanon 155L en de mortier 150 L 17 aan. Aangezien iedere afgestudeerde van de school, in eender welke batterij moest kunnen worden ingeschakeld, was het een logisch feit, dat ze alle stukken van het geschut kenden.

De adjusteur Bruyninckx, of zoals wij zegden ’t bruinke, moest alle stukken kennen en onderhouden en dit zonder hulp, hij moest dus alle onderdelen kunnen uitnemen en terugplaatsen. Alleen, bv de terugslagrem niet, dat was het werk van de G.P.A. (Grand Parc d’Artillerie). Die mensen waren specialisten in het grote onderhoud en waren aangesteld om bij ons dat werk uit te voeren, d.w.z. bij ons en het eerste regiment. Het was daardoor dat de vroegere kapitein Janssens de mogelijkheid had, van naar ons regiment over te komen, want de batterij die de kandidaat vroeg, was uitgerust met de genoemde kannonen. De specialisten werkten in een afzonderlijke werkplaats, een gebouw met een houten geraamte en afgedekt met ijzeren golfplaten, welke juist naast de artillerie ingang stond. Vanwege zijn constructie was het aldaar zeer koud in de winter.

Dat het leven op het fort niet steeds zo eenvoudig was, ondervond men wel snel in zijn vier jaren dienst. Eenmaal goedgekeurd, aangenomen en gekleed hield men zich bezig met te leren lezen en schrijven. De allereerste taak die men echt kreeg, was de graden van het leger te leren, en dit voor dat men de éérste maal buiten de kazerne mocht komen.

Men vertoefde velen uren in het klaslokaal, om de toekomstige reglementen over te schrijven. Daartoe leende men van een andere leerling zijn reeds overgeschreven boek en schreef het ook over op schriften die wij ter beschikking kregen, maar dat verschafte op de duur ook een serieuze chaos. Want op een keer wilde de wachtmeester eens nakijken, wat er zoals van dat overschrijven in orde was. Grote verbijstering alom!!! Van het oorspronkelijke boek, dat al ontelbare malen was overgeschreven, bleef misschien een kwart bewaard. Tenslotte schreef niet iedereen zo duidelijk dat anderen het correct kunnen overschrijven en niet iedereen was zo geschoold in de taal van Voltaire om een boek juist te kunnen vertalen. Wie dat wel had, bezat de juiste tekst, uiteindelijk heeft het leger daar een mouw aan moeten passen, en dat bracht dan weer de nodige kosten met zich mee.

Tussen door het werk in de klas werd er al wel eens verzamelen geblazen en zo gebeurde het volgende; als er verzamelen werd geroepen nam iedereen van het wapenrek zijn geweer en spoedde zich naar buiten, boven op de wallen. De brigadier van de week stond daar en de grootste van de leerlingen stelde zich voor hem op, op ongeveer een afstand van drie meter, met zijn gezicht naar de brigadier toe, en zo sloot iedereen van groot naar klein aan in de lijn om in “geef acht” op de komende bevelen te wachten. Zodoende kwam wat later de wachtmeester naar buiten en begeeft zich tot bij de brigadier, die verklaart dat de schoolbatterij met zoveel brigadiers en soldaten is aangetreden, waarop de wachtmeester beveelt dat de mannen ter plaatse rust nemen.

De brigadier sluit aan bij de lijn en de wachtmeester schreeuwt zijn bevelen; “geef acht, schoudert geweer, zet af geweer, schoudert geweer.” En automatisch voelt men dat er nattigheid in de lucht hangt. De bevelen volgen elkaar alweer snel op; “Rechts, rechts, voorwaarts mars.” Iedereen volgt de bevelen en heeft eerst een kwart draai rechts gedaan, om vervolgens te vertrekken. Normaal moet iedereen op hetzelfde ogenblik vertrekken, maar dat is niet gans gelukt en we mogen er zeker van zijn dat de wachtmeester het wel in zijn soldaten zal in krijgen. De manschappen gaan langs het fort rechts naar het oefenterrein, waar ongeveer in het midden het bevel klinkt; “ batterij halt.” Iedereen stopt en wacht af. De wachtmeester plaatst zich voor de mannen en beveelt; “ links, links, zet af geweer, ter plaatse rust.” Er wordt gedacht dat dit allemaal prima gaat, maar na enkele ogenblikken blijkt dat de wachtmeester zich fixeert op een van de soldaten ( Leo Botté) en beveelt; “ gij daar, neemt hier plaats.”, waarbij de wachtmeester met zijn wijsvinger teken doet. Dit bevel wordt natuurlijk gevolgd en daarbij bekijkt de wachtmeester opnieuw de soldaat en zegt; “ stel U met het gezicht op naar de manschappen. Opnieuw kijkt de wachtmeester doordringend, daar hij had gezien dat de soldaat zijn geweer geschouderd hield zoals een soort riek. Daarbij spreekt hij de manschappen toe en zegt; “ wat het is, de houding van een soldaat, met het geweer aan de voet?”, de soldaat geeft geen reactie, maar wacht af. Al snel komt de reactie, als de wachtmeester zegt dat hij op antwoord wacht. Daarop spreekt soldaat Botté; “ mijnheer, dat ken ik niet” en hem onderbrekend brult de wachtmeester; “ er zijn hier geen mijnheren, ik ben de wachtmeester, of kent gij dat ook niet? Kent gij uw graden wel? Hoe heet gij? . Na het opgeven van de naam zegt de wachtmeester dat de soldaat zich om halftwaalf moet melden bij de commandant, daar hij op rapport gaat. Daarna legt de wachtmeester uit wat hij bedoelt en vervolgt met het bevel; “ ingerukt mars.”.

Een ander officier komt verder uitleg geven en na de oefening, die blijkbaar goed verliep, gaat het terug richting de verblijven, nadat we eerst onze wapens terug in de wapenkamer hebben geplaatst. Rond halftwaalf gaat het dan richting bureel van de commandant en na wat wachten doet de adjudant open en zegt om voor het bureel van deze te gaan staan. De commandant begint en zegt; “ wel, de wachtmeester heeft hier gezegd, dat gij uw les niet kende. Wat hebt gij daarop te zeggen?”

Soldaat Botté weet niet goed hoe met zijn uitleg te starten en daar hij niet weet hoe die vent (de commandant Hozay uit Brussel) aan te spreken, zegt hij gewoonweg dat hij dit nog niet kan kennen. Daarop wordt hij onmiddellijk onderbroken met de vraag, wanneer hij dan denkt zijn graden en zo wel te kennen? Volgend jaar misschien? En daar wordt aan toegevoegd dat hij de overste moet aanspreken met zijn graad en daarvoor mijn. Even een ogenblik stilte waarin er tijd is om de gedachten te ordenen en Leo Botté vervolgt; “ mijn commandant, ik ben nog maar juist binnen en ben gestart met het overschrijven van de voorgeschreven boeken, maar ken nog niet wat die (de wachtmeester) gevraagd heeft. “Ha.”, Antwoordt de commandant; “die, kent gij ook al niet. Hoe lang ben je al binnen?”, waarop soldaat Botté antwoordt; “ vier dagen.”. “ Goed” zegt de commandant; “ Dat komt goed uit, dan krijgt gij vier dagen kwartier arrest.” Alvorens de kamer de verlaten volgt dan nog de vraag, hoe soldaat Botté zijn burger kleding moet weg brengen, een vraag die de commandant niet schijnt te volgen en daarbij zijn adjudant aankijkt om uiteindelijk te zeggen dat de vier dagen arrest dan pas op maandag ochtend starten. Daarop wilt de soldaat het vertrek verlaten, maar hij wordt direct nageroepen door iemand met de mededeling, dat hij eerst aan de commandant moet vragen of er nog iets van zijn dienst is. Dit geschiedt en uiteindelijk mag soldaat Botté terug keren naar het verblijfskwartier. Daar wordt hij omringd door de andere manschappen, die willen weten wat er gebeurt is en zijn verhaal met ongeloof aanhoren, het is pas dan dat het gegeven volledig doordringt bij soldaat Botté, namelijk dat hij vier dagen arrest krijgt en dan nog beleefd moet vragen of de commandant nog verdere orders heeft. Zodoende was men al snel een illusie armer.

Nog een laatste voorbeeld om de toen heersende mentaliteit aan te geven; de soldaten die hun dienst goed hadden verricht en geen straf hadden gekregen, mochten ’s zaterdags om 16 uur in permissie vertrekken, d.w.z. ze mochten huiswaarts keren en dan ook nergens anders naartoe. Als men in Diest woonde, moest men niet betrachten om ergens anders naar toe te gaan. Zo moest men niet proberen om toestemming te bekomen om naar Brussel te gaan, om aldaar het legermuseum te gaan bezoeken. Als men dit deed was de eerste vraag waar men woonde en als dit niet te Brussel was, kreeg men als antwoord dat het onmogelijk was, want als men niet te Brussel woonde, waar zou men dan overnachten. Ook als men familie had wonen aldaar, kreeg men geen toelating, of het familielid moest wettelijk voogdij uitoefenen. Dat het familie was, daar had men geen zaken mee, wou men naar Brussel dan moest men eerst zijn domicilie maar naar daar laten overbrengen, wat inhoudt dat men dit iedere maal zou moeten doen, als men ergens naar toe wou gaan. Of anders gesteld, hield het leger er vreemde manieren op na, om zijn manschappen wat cultuur bij te brengen.


Samenstelling:

Mgr. Walter M.C. Walgraeve

Lay-out en copyright:

Ordo Mysticus Militis Sancti Joannis vzw.
Domein Fort 3, B-2150 Borsbeek.

Web-Design:

Patrick De Wolf , Dendermonde

Met bijzondere dankbetuiging aan:

Dhr. Leo Botté, zonder wiens herinneringen en historische bijdragen het onmogelijk zou zijn het domein fort 3 en leven alhier in 1931 te schetsen.

Schepen Louis Henderickx, die zich jaren heeft ingezet voor het behoud van het domein fort 3. Hij is ons te vroeg ontvallen op 8 januari 1999 en spoorde ons door zijn voorbeeld aan om zijn werk verder te zetten.

De Simon Stevinstichting, die d.m.v. haar vele uitgaven een hele generatie van belangstellenden kennis heeft geschonken over de vestingen rond Antwerpen en haar aspecten.

© 2000, alle rechten voorbehouden.