Dunne Bierkade |
|||
Als onderdeel van de uitbreiding van het
Spuikwartier werden in 1616 de Bierkade en in het verlengde daarvan, de Dunne Bierkade gegraven. De naam is afkomstig van de aanvoer en handel in het Dunne bier (het lichte) met een laag alcohol percentage. De grachten van Prins Maurits omgaven Den Haag toen nog als een ruime jas. Er was bouwgrond te over. Eén van de handige jongens die daarvan profiteerden was de schilder Jan van Goyen. Hij werd op 13 Januari 1596 in Leiden geboren en is in Den Haag, waar hij sedert 1634 woonde, op 27 April 1656 in zijn huis alhier overleden. Hij speculeerde met onroerend goed en tulpenbollen en liet bij zijn dood 18000 gulden schuld na. Hij liet omstreeks 1640 aan deze kade een paar ruime huizen bouwen. In ččn ervan, nu nummer 16/16a ging hij zelf wonen; het is later verschillende keren verbouwd. Van Goyen verhuurde een van de andere huizen aan zijn collega Paulus Potter (nummer 17) schepper van de befaamde stier. En dan komen we bij nummer 18, het nobele pand met het bordes en de natuurstenen gevel. Dit verrees in opdracht van de vermogende stadstimmerman Claes Dircx Balckeneynde. De mondaine voorgevel werd ontworpen door Pieter Post, de meest vooraanstaande architect van die dagen. Bijna alle huizen aan deze kade hadden aanvankelijk trapgevels. Een derde kunstschilder die zich in Den Haag vestigde was Jan Steen. Hij kwam in 1649 als leerling bij Jan van Goyen inwonen hij was toen 23 jaar. In hetzelfde jaar nog trouwde hij met de dochter des huizes Margaretha van Goyen. Het was dus niet louter toeval dat deze drie vlak naast elkaar woonden. Die Dircx van Balckeneynde, inmiddels de schoonvader van Potter, want hij trouwde zijn dochter Adriana, was niet gelukkig met de keuze van haar dochter. Deze stadstimmerman (wij zouden nu zeggen gemeente architect), vond zich eigenlijk te deftig om zijn dochter uit te huwelijken aan een jongeman die alleen maar dierenschilder was. Paulus Potter, afkomstig uit Enkhuizen en op 20 November aldaar gedoopt. Hij had in de tuin een atelier, waarschijnlijk heeft hij daar zijn beroemde stier geschilderd. Potter werd echter dermate geplaagd door jaloezie en kwaadspreken van enkele van zijn vakbroeders dat hij in 1652 vertrok naar Amsterdam waar, hij 2 jaar later, 29 jaar oud, aan tering overleed. Op dat atelier komen we nog terug. Onder Maurits opvolger, Frederik Hendrik (1584-1647) braken er voor kunstenaars betere tijden aan. De nieuwe stadhouder en zijn echtgenote wilden niet onderdoen voor de grote Europese vorstenhuizen van die tijd, en hielden op grootse wijze hof. De stadhouder liet zelfs een aparte galerij inrichten om schilderijen uit zijn collectie te exposeren. Jan Steen zijn wieg stond in Leiden, en hij zou er ook sterven, maar hij woonde ook nog in Delft Warmond, en Haarlem. De vrolijkste in de grote schare meesterschilders uit de Gouden Eeuw. De schilder woonde in deze stad van 1649 tot 1654. Ergens aan het eind van die periode ontstond het meest tastbare spoor van Jan Steen, dat ons nu in Den Haag nog rest: het schilderij "De Riviervismarkt, gezien naar het Westeinde" Dit paneel is eigendom van het Haags Historisch museum. Steen toont ons een gezellig markttafereel, met de aanbouwen van de St. Jacobskerk, en op de achtergrond de smalle ingang van het Westeinde. De jonge kunstenaar moet voor 1649 al verschillende keren in de stad zijn geweest om de beroemde schilder Jan van Goyen te bezoeken. Vermoedelijk assisteerde hij hem in zijn atelier aan deze kade. In het voorname huis viel het oog van de jongeman al snel op Grietje, de dochter van Van Goyen. Het bleef echter niet bij kijken. Jan en Grietje kregen in 1651 een kind, het was een jongen en ze noemden hem Thaddeus. Het kind werd gedoopt in de Katholieke schuilkerk aan de Oude Molstraat, Jan Steen, was goed katholiek, en zette menig kind op de wereld. Hij bekleedde vooraanstaande functies in de schildersgilden van de steden waar hij woonde. Hij was een ontwikkeld man, hij bezocht in Leiden de Latijnse School en studeerde een tijdje letteren aan de Universiteit. De schilder verkocht geregeld schilderijen, wat betekent dat hij als kunstenaar werd gewaardeerd. Zijn doeken vonden tijdens zijn leven al de weg naar het buitenland. "Het gezicht op de Riviervismarkt" belandde uiteindelijk in Rusland, en dook na de revolutie op bij een kunsthandel in Amsterdam. Toch moet het kunstbedrijf Jan niet genoeg hebben opgeleverd. In 1654 vestigde hij zich als bierbrouwer in Delft. Het liep niet erg met het bier, Jan was zelf de beste klant. Uit balorigheid liet bij eens ganzen in het gistende bier zwemmen. Een grap die onze taal heeft verrijkt met de uitdrukking " Leven in de brouwerij brengen ". Zijn vader redde hem uit de financiële brand, en gaf hem ook nog geld, om hop te kopen. Want dan zou bij bier kunnen brouwen om daarmee zelf geld te maken. Ten eigen nutte kocht hij er wijn voor. De zaak ging op de fles. Toen ook de wijnvaten leeg waren, spoorde zijn vrouw hem aan nu toch echt iets te ondernemen. Want er zat nog altijd geen spatje leven in de brouwerij. Hij trok naar Leiden, naar Warmond en nog weer later naar Haarlem, waar zijn vrouw in 1669 overleed. Uiteindelijk vestigde hij zich toch weer in zijn vaderstad Leiden. Als kunstenaar wist hij zich ondanks tegenslagen, staande te houden. Jan Steen overleed in 1679. Hij was toen 53 jaar oud, en werd begraven in de Pieterskerk te Leiden. Afgezien van de hierboven genoemde schilders heeft de hofstad in de 17e eeuw ook nog onderdak verleent aan maar liefst 665 schilders daaronder waren ook beroemde namen als van Honthorst ,van de Velde Seghers, van Ravesteyn, van Mierevelt enz. Eigenlijk wekt dat geen verbazing. De hoffunctionarissen, edelen, diplomaten en rijke burgers in deze stad bevestigden graag hun status met een goed geschilderd portret, er was dus werk, dus trokken zij naar Den Haag. Amsterdam ,Leiden, Haarlem, Utrecht , Delft en Dordrecht gaven de toon aan en elke stad had haar specialisatie. Voor het fijnschilderen moest je naar Leiden, een historiestuk kon je beter in Amsterdam bestellen en Delft was goed in kerkinterieurs. Maar wat kon je het beste hier laten maken? Hier moest je zijn voor een portret, een marinestuk of een visstilleven. Niet alleen de allerrijksten en adelijke Hagenaars waren geďnteresseerd in een schilderij aan de muur. Ook de welgestelde burgerij had geld over voor een wandversiering. Zij zochten hun schilderij uit op de jaarlijkse Meimarkt of op een van de andere markten en kermissen. Nu terug naar wat zich achter het huis van Balckeneynde bevindt, daarvoor moeten we door een poort. "deze leidt onvermoed, naar ruimte tot ons geestelijk goed." Deze vrome tekst staat in sierlijke letters boven een poortje aan deze kade. Het bevindt zich naast huisnummer 27 en maakt daarmee deel uit van het prachtige rijtje oude panden waaraan de gracht zijn faam ontleent. Met de ruimte die zo goed is voor de geest wordt een kerkje bedoeld, dat zich achter de huizenrij bevindt. Oorspronkelijk stond daar een atelier. Wellicht het voormalige atelier van Paulus Potter. De Familie Voorhoeve heeft dit atelier laten afbreken voor de bouw van een kerk. Dat vrolijk protestantse kapelletje, zoals het kerkgenootschap door een van de Voorhoeves ooit is gekarakteriseerd, waren lid van dit kerkgenootschap. De kerk is nog steeds in gebruik. Het is het lokaal van de Darbisten, ook wel 'gelovigen' of 'broeders' genaamd. De 'zusters' vervullen in de gemeenschap namelijk een enigszins ondergeschikte taak. In West-Europa ontstonden verschillende centra van bezinning die regelmatig door de Engelse theoloog John Nelson Darby (1800-1882) zijn bezocht. Daarbij zijn aantal darbisten aanwezig geweest, onder andere H.J. Lemkes, die in Alphen aan den Rijn een christelijke school zou oprichten en de Rotterdamse effectenhandelaar Jacob Voorhoeve. Deze heeft zich bijzonder onderscheiden in de antirevolutionaire kiesvereniging en bij de stichting van de Vrije Universiteit. Het was echter zijn zoon, Hermanus Cornelis Voorhoeve die, elf jaar eerder dan zijn vader, in 1857 de band met de Hervormde Kerk verbrak. Hij koos een toekomst als darbistisch evangelist. Behalve in Rotterdam, waar hij een groeiende -gemeente heeft opgebouwd en het eerste (nog bestaande) darbistische tijdschrift, de Bode des Heils in Christus (1858) heeft opgericht, was hij veelvuldig in Duitsland actief. Misschien met het oog op een samenwerkingsverband met zijn neef en zwager C.H. Voorhoeve, die ongeveer tezelfdertijd de drukkerij uitgeverij van C. Blommendaal op de Zuid-Oost-Buitensingel (nr. 223) voortzette, besloot Herman Voorhoeve in 1876 zijn op traktaat- lectuur geachte uitgeverij naar Den Haag over te brengen. Zijn vader werd correspondent van de Rotterdamse vergadering. Kort voor de jaarwisseling van 1876/77 slaagde Herman Voorhoeve er in, op een veiling, het Paulus Potterhuis, dat tot dan eigendom van J.L. le Rulle was, aan te kopen. Het waren de overgrootouders van Joris (minister van Defensie 1994-1998), die zich aan deze kade, in het huis van Balckeneynde vestigde. Het bovengenoemde ruime Herenhuis is sinds die tijd in bezit van de Familie. Hij is voorvechter van de monumentenzorg. Tot voor kort was de uitgeverij daar gevestigd. Nu huurt stadsherstel het, voor kantoorruimte. Er zitten zeer fraaie plafondschilderingen in die Voorhoeve eens heeft gekocht van een sloper. Deze zijn van de 19e eeuws Haagse schilder Stortebeker. Het poortje en het steegje waar de toegang toe verschaft, lopen naar nog een ander verborgen bouwsel. We lopen het steegje in en volgen het dan naar rechts, waardoor we parallel lopen aan de Dunne Bierkade en wel in de richting van het Spui. In de tuin van het zeer monumentale pand Dunne Bierkade 18 treffen we een merkwaardig huis aan. Het 'Zwitserse huis' wordt het wel genoemd en inderdaad, het zou in het Berner Oberland niet misstaan. Het bouwwerk, eigendom van de Fundatie J. H. C. Voorhoeve en in gebruik als woonhuis (drie appartementen), is gerestaureerd en is tevens leerling bouwplaats. Het Zwitserse huis kent een lange en bewogen geschiedenis en voorgeschiedenis. Het begin daarvan voert terug tot de eerste helft van de 17de eeuw. In de 18de eeuw was er in Den Haag nog maar ččn luxe industrie, die in het buitenland een zekere faam had en dat was de porseleinfabricage. De Duitser Anton Lyncker die in Saksen in een porseleinfabriek had gewerkt, besloot in Den Haag porselein te gaan maken. Hij startte in de Bagijnestraat en in 1779 begon hij een fabriek achter het huis waar hij zelf woonde, nummer 18. In 1782 werkte er 40 man. Een mooie collectie Haagsch porselein is aanwezig in het Gemeente Museum. In 1962 kreeg, toen nog koningin Juliana, als huwelijksgeschenk, (25 jaar) een 18e eeuws eetservies afkomstig van deze fabriek. Door de toenemende concurrentie was de fabriek niet meer in staat het hoofd boven water te houden. Inmiddels was de zaak door Lyncker junior overgenomen maar raakte steeds verder in de schulden. Het dure woonhuis aan deze kade moest hij van de hand doen. Het was een bodemloze put. Uiteindelijk vluchtte hij in 1790 naar de vrije stad Aken, om een rechtzaak te ontlopen. Roemloos was dus de ondergang van de fabriek. Wat er na het bankroet precies gebeurde met het gebouw in de tuin blijft in nevelen gehuld. Die trekken op rond 1850. Van 1840 tot 1946 was hier een houthandel gevestigd die dit chaletachtige gebouw onder andere als houtdrogerij benutte. De aannemer en houthandelaar Van der Lubben kocht een paar panden aan de Dunne Bierkade, waaronder nummer 18. Hij vergrootte het bestaande bouwwerk in de tuin door er een houtenhuis op te zetten voor de opslag en het drogen van hout. 'I'oen ontstond dus het Zwitserse huis. Het bleef tot 1946 in gebruik als houtopslagplaats Voorhoeve stelde zich tot doel de Dunne Bierkade en omgeving aan de klauwen van verval, prostitutie en speculatie te ontrukken. En zo werd de gevelrij van de kade in zijn oude luister hersteld. Ook het Zwitserse huis was toe aan een opknapbeurt. Voorhoeve schakelde daartoe de Zaanse architecten A. en IJ. Kok in. Zij namen het huis onderhanden en maakten er een schilderachtig geheel van. De restauratie door bouwbedrijf Schouten werd in Augustus 1998 officieel afgerond. Rond 1900, voordat de Laakhaven in exploitatie kwam, lagen aan de Dunne Bierkade veel woningen en kantoren van vrachtschippers. Op nummer 16 bijvoorbeeld dat van de Haagsche Stoomboot Maatschappij, eigendom van W.H. Bol. Voor deze firma is dit huis in 1884 verbouwd; ter rechterzijde werd een koetshuis met paardenstal ingericht. |