Belgische Geschiedenis | |||||||||||||||||
Belgische Onafhankelijkheidsoorlog De Belgische Onafhankelijksoorlog of onafhankelijkheidsstrijd van de Belgen begon in 1830. Op het Congres van Wenen in 1815 besloten de grote mogendheden om een bufferstaat te vormen tussen Frankrijk en Duitsland. Dit werd het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, onder Willem I. De geloofs- en cultuurkloof tussen de Belgen en de Nederlanders was zo groot dat er een onafhankelijkheidsstrijd kwam na het operastuk De Stomme van Portici, dat het verhaal vertelde van een revolutie. Met een vorige onafhankelijkheidsstrijd nog vers in het geheugen (op 11 januari 1790, de Verenigde Nederlandse Staten) streden de Belgen voor de vrijheid. Na hevige gevechten werden de Nederlanders verdreven. Het Voorlopig Bewind riep de onafhankelijkheid van België uit. Op het Nationaal Congres besloot men om van België een koninkrijk te maken met als eerste koning Leopold van Saksen-Coburg-Gotha, hertog van Saksen, landgraaf van Thuringen, markgraaf van Misnie, waarnemend staatshoofd van het hertogdom Saksen-Coburg. Leopold werd op 21 juli 1831 koning der Belgen Congres van Wenen Na de val van Napoleon organiseerden de grote overwinnende mogendheden (Pruisen, Oostenrijk, Rusland en Engeland) een congres in Wenen over het uitzicht van het naoorlogse Europa. Dit was nodig, want de Franse Revolutie had die kaart hertekend. Zo was het eeuwenoude Heilige Roomse Rijk verdwenen, en had Frankrijk de confederale gebieden van de Zuidelijke Nederlanden en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden geannexeerd, net als de Franstalige delen van Zwitserland en het gebied van Duitsland ten westen van de Rijn. Het congres begon in september 1814 en eindigde in juni 1815. Het steunde op 4 pijlers: • compensatie • legitimatie • omringingspolitiek tegen Frankrijk • krachtenevenwicht Hier werd dus o.a. beslist tot een politiek om Frankrijk te omringen door redelijk sterke bufferstaten. Daartoe werd uiteindelijk het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden opgericht. Ook werden de voormalige vorsten of heersers die verdreven waren in eer hersteld: de Bourbons namen de troon van Frankrijk en Spanje weer in, de Oranje-Nassaus in Nederland. Ook zou geen enkele mogendheid verlies mogen leiden uit de beslissingen van het congres. Indien toch, werden die gecompenseerd. Zo verkreeg Oostenrijk als compensatie voor de Zuidelijke Nederlanden gebieden aan de Adriatische Zee 1815 Gebeurtenissen: • 16 maart - Inauguratie van vorst Willem I, zoon van Stadhouder Willem V, tot Koning Willem I van het Koninkrijk der Nederlanden. • 18 juni - Slag bij Waterloo. • juni - Einde van het Congres van Wenen, dat besliste over het uitzicht van Europa na de Franse Revolutie. • 20 november - In het verdrag van Parijs worden aanvullende voorwaarden aan Frankrijk gesteld naar aanleiding van de "honderd dagen". • Oprichting van de Duitse Bond, een confederatie van verschillende Duitse staten en staatjes. • Op Java vindt een uitbarsting plaats van de Tambora vulkaan. Geboren: • 18 januari - Konstantin von Tischendorf, Duits theoloog • 21 april - Louise Rasmussen, als Gravin Danner derde echtgenote van koning Frederik VII van Denemarken • 2 november - George Boole, wiskundige, te Lincoln, Verenigd Koninkrijk • 10 december - Ada Lovelace, Brits wiskundige Overleden: • 7 december - Michel Ney, Frans maarschalk onder Napoleon Bonaparte Voorlopig Bewind Het Voorlopig Bewind werd opgericht op 23 september 1830. Het was een 9 leden tellend comité dat op 4 oktober de onafhankelijkheid van België uitriep. Het Voorlopig Bewind bleef verder optreden als uitvoerende macht van het Nationaal Congres dat op 10 november 1830 werd geïnstalleerd om een grondwet op te maken (Constituante). Na de verkiezing van het eerste Belgische staatshoofd - in afwachting van een definitief staatshoofd - , nl. de regent Surlet de Chokier, de eerste voorzitter van het Nationaal Congres, werd het Voorlopig Bewind ontbonden (25 februari 1831). Leopold I van België George Christiaan Frederik van Saksen-Coburg-Gotha (16 december 1790 - 10 december 1865) was als Leopold I de eerste koning der Belgen. Hij was geboren in het kasteel Ehrenburg in Coburg in Beieren als derde zoon van hertog Frans van Saksen-Coburg-Saalfeld. In 1795 werd Leopold, nog slechts een kleuter, benoemd tot kolonel in het Izmailovski Keizerlijk Regiment door de Russische tsaar. Zeven jaar later werd hij generaal. Toen het hertogdom Saksen-Coburg-Saalfeld in 1806 door de troepen van Napoleon bezet werd, vertrok hij naar Parijs. Napoleon bood hem de positie van adjudant aan, maar Leopold weigerde. hij volgde daarin zijn broer op. Nadien nam hij deel aan acties tegen Napoleon en in 1815 werd hij benoemd tot veldmaarschalk. Op 2 mei 1816 trouwde Leopold met kroonprinses Charlotte Augusta, de enige dochter van de latere koning George IV van Engeland. Op 5 november 1817 baarde zij een doodgeboren zoon. Zijzelf stierf de volgende dag. In 1830 kreeg Leopold het aanbod koning van Griekenland te worden, maar hij weigerde. Nadat op 4 oktober België zich van Nederland onafhankelijk had verklaard, werd Leopold door het Nationale Congres gevraagd koning te worden. Leopold accepteerde de uitnodiging, en op 26 juni 1831 werd hij koning. Op 21 juli werd hij in het Koninklijk Paleis officieel tot koning gekroond. Nog geen twee weken later, op 2 augustus werd België binnengevallen door de Nederlanders. Gedurende een periode van 8 jaar waren er schermutselingen, maar in 1839 werd de Belgische onafhankelijkheid officieel door Nederland erkend. Op 9 augustus 1832 trouwde Leopold voor de tweede maal, met Louise van Orleans, dochter van koning Lodewijk Filips van Frankrijk. Zij kregen vier kinderen: • Louis-Philippe, (1833-1834) • Leopold, later koning Leopold II van België, (9 april 1835) • Philippe, (24 maart 1839) • Charlotte, later als echtgenote van keizer Maximiliaan keizerin van Mexico (1840) Op 5 mei 1835 werd een spoorweg aangelegd tussen Brussel en Mechelen; dit was de eerste spoorweg op het Europese continent. In 1840 arrangeerde Leopold het huwelijk tussen koningin Victoria van Engeland en prins Albert; hij was van beiden de oom. In 1842 deed Leopold een mislukte poging om wetten betreffende kinder- en vrouwenarbeid in te voeren. Leopolds diplomatie slaagde erin België neutraal te houden in de revoluties van 1848. De koning - zelf protestant - was medeverantwoordelijk voor het feit dat de ca 7000 protestanten van het land hun wettelijke gelijkstelling (daterend van 1802) voortgezet zagen. Koningin Louise-Marie stierf op 11 oktober 1850. 15 jaar later, op 10 december 1865 in Laken, volgde Leopold haar. 1302 in mythen en feiten Peperdure feestkleren leidden tot opstand "We kennen allemaal de Guldensporenslag. Maar het belang van de beruchte Brugse Metten even voordien mogen we ook niet onderschatten." Dat stelt Wouter Vande Winkel (25), als historicus verbonden aan de KU Brussel. "Na dit point of no return konden de Vlamingen enkel nog vechten tot de dood." In 1300 lijfde de Franse koning met geweld heel Vlaanderen weer in bij zijn kroondomein. De graaf van Vlaanderen, Gwijde van Dampierre, zijn oudste zoon Robrecht van Bethune en verscheidene andere Vlaamse ridders verdwenen in Franse gevangenschap. Filips IV benoemde de hoge edelman Jacques de Châtillon tot landvoogd van Vlaanderen. Wouter Vande Winkel: «Dat bleek een zware vergissing. Zelfs de kroniekschrijvers uit die tijd noemden deze vechtjas een slechte keuze voor Vlaanderen, waar een subtiele aanpak vereist was. In het graafschap bestond er niet alleen de tegenstelling tussen de aanhangers van de graaf (Liebaarts) en die van de koning (Leliaarts), maar binnen de steden ook tussen de patriciërs die het bestuur in handen hadden en het gewone volk. Dit gemeen wilde de machtswissel wel aanvaarden, als het maar politieke inspraak kreeg. De Châtillon steunde echter tot hun grote woede consequent de patriciërs. De ambachtslui kozen daarop massaal partij voor de Liebaarts.» «De situatie verzuurde nog meer toen Filips IV in mei 1301 een blijde intrede hield in Vlaanderen. In Gent, de grootste stad ten noorden van Parijs, heerste er een enorme onvrede over een belasting op verbruiksgoederen zoals bier en mede, die de zware stadsschulden moest aanzuiveren. Bij de intrede van de koning vroeg het volk de afschaffing van dit 'ongeld', wat Filips toestond.» «In Brugge verboden de patriciërs het gemeen op straffe des doods eender welk verzoek te doen aan de koning. Het gevolg was dat het volk de verbaasde Filips met een ijselijke stilte ontving: een blamage voor de patriciërs - meestal Leliaarts - die kosten noch moeite hadden gespaard voor de ontvangst.» Draconisch "De bom barstte toen het Brugse stadsbestuur de kosten van zijn peperdure feestkleding op de stadskas wilde verhalen. Wever Pieter de Coninc, een begaafd redenaar, leidde de woedende massa, maar werd in juni 1301 op bevel van het stadsbestuur opgesloten. Zijn aanhangers bevrijdden hem echter uit de cel en de Liebaarts namen het bestuur van de stad over. Meteen werd het gebrek aan feeling van De Châtillon duidelijk. Hij legde Brugge voor dit incident draconische straffen op: 486 opstandelingen, De Coninc op kop, werden verbannen. Bovendien hief hij tot ieders woede de oude stadsprivileges op." "Intussen zaten de zonen van Gwijde van Dampierre, die nog op vrije voeten waren, niet stil. Jan en Gwij van Namen riepen de opstandelingen op de strijd niet te staken. Op hun aandringen keerde De Coninc in februari 1302 terug naar Brugge. Toen even later het bericht kwam dat de hoogste Franse rechtbank het Brugse beroep tegen het verlies van zijn privilegies verwierp, broeide er een opstand." Vrees "Begin mei werd Willem van Gullik, een charismatische kleinzoon van Gwij van Dampierre, met groot enthousiasme in Brugge ontvangen. Samen met Pieter de Coninc leidde hij de succesvolle aanval op de kastelen van Sijsele en Male, beide in Franse handen. De Châtillon verzamelde als reactie een legertje van 1.100 man, onder wie 120 ridders, om Brugge te straffen. Gwijde van Namen en Willem van Gullik vluchtten uit Brugge, terwijl Pieter de Coninc en zijn Liebaarts door de angstige bevolking verdreven werden." "Op 17 mei 1302 arriveerde de woedende landvoogd met veel machtsvertoon in Brugge. Zijn dreigende woorden deden veel Bruggelingen de schrik om het hart slaan. Zij vreesden een bloedbad en riepen 's nachts de verbannen Liebaarts terug om dit voor te zijn. In de vroege ochtend van 18 mei 1302 vielen de Vlaamse opstandelingen de Fransen aan. Minstens 120 van hen kwamen om, ongeveer 90 anderen werden gevangen genomen. Jacques de Châtillon kon op het nippertje ontsnappen." "Dit was een point of no return: naar middeleeuwse maatstaven hadden de Vlamingen een verschrikkelijke misdaad gepleegd. De laffe nachtelijke aanval op zijn soldaten was voor Filips IV een nog veel zwaardere belediging dan de revolte tegen zijn gezag. De koning moest zich wreken, de Bruggelingen - die niets meer te verliezen hadden - kozen voor de totale mobilisatie." De Guldensporenslag kreeg van in het begin grote aandacht van de middeleeuwse geschiedschrijvers. Enerzijds was er dat ongewoon bondgenootschap tussen de grafelijke familie en het gewone volk. Anderzijds had niemand verwacht dat een samenraapsel van ambachtslui en boeren een groot ridderleger kon verslaan. De kroniek van een onuitgegeven veldslag. Meteen na de Brugse Metten namen Gwij van Namen, Willem van Gulik en Pieter de Coninc de leiding in het graafschap. Brugge sloot bondgenootschappen met andere ontevreden steden. De stadsmilities kregen steun van uitgebuite boeren. Ridders die de graaf nog trouw waren, sloten zich aan, en met de Zeeuw Jan van Renesse werd een ervaren commandant aangetrokken. Ook 600 Gentse ballingen meldden zich. Dit leger rukte op naar Kortrijk, maar de Franse bevelhebber weigerde het lokale kasteel over te geven. Op 8 juli 1302 sloeg een Franse krijgsmacht haar kamp op de nabijgelegen Pottelberg op, om de belegering te doorbreken. Aanvallen op de stadspoorten werden echter afgeslagen. Batailles Daarop koos de Franse opperbevelhebber Robert d'Artois voor een beslissende slag. 2.000 Franse ridders, 1.000 kruisboogschutters en 4.000 piekeniers rukten op 11 juli naar Kortrijk op. De 9.000 'Vlamingen' verzamelden op de Groeningekouter. Jan van Renesse wist zich in de rug gedekt door de Leie en de stadsgrachten, 500 Ieperlingen moesten een uitval van het Franse garnizoen verhinderen. De Kortrijkzanen, de Gentenaren, Oost-Vlamingen en de 500 mannen van Gwij van Namen vormden front achter de Groeningebeek. De uitstekende hoek van de Vlaamse posities werd bemand door de bewoners van het Brugse Vrije - het platteland rond Brugge - en kleinere West-Vlaamse contingenten onder leiding van Willem van Gullik. De Bruggelingen vatten achter de Grote Beek post. Jan van Renesse bleef met de reserve achter de linies. De Fransen stelden zich over een breed front langs beide beken op. De batailles - ruiterafdelingen onder leiding van de beroemdste edelen van het koninkrijk - stonden klaar: de graven van Lorreinen, Saint-Pol en Eu langs de Groeningebeek, de heren de Nesle, de Trie en de Burlats - met tussen hen in bondgenoot Godevaart van Brabant - langs de Grote Beek. De eerste reserve onder Robert d'Artois bevond zich langs de weg naar Gent, de andere wachtte langs de weg naar Oudenaarde. Losgeld De tactiek van Artois was even simpel als oubollig: eerst zijn kruisboogschutters dood en vernieling laten zaaien, daarna met de ruiterij over een breed front aanvallen. De Vlaamse linies zouden doorbroken worden en de niet-adellijke vijand in de pan worden gehakt. Voor de Vlaamse en Naamse edelen kon later nog losgeld gevraagd worden. Renesse stelde zijn troepen echter dicht achter de beken, maar buiten het bereik van de kruisboogschutters op. De snelheid van de Franse ruiters werd dan gebroken door het water en de drassige grond. Piekeniers moesten de aanval stoppen, waarna een tweede linie met zwaarden en goedendags - een lange knots met daarop een ijzeren pin - de Fransen moest afmaken. Iedereen zou te voet strijden. De strijd begon zoals voorzien: de kruisboogpijlen deden de Vlamingen wijken. Het Franse voetvolk wilde aanvallen, maar Artois wou de eer aan zijn ridders laten. In een stormloop trok de linkerflank van de Franse ruiterij over de Grote Beek, maar liep vast in een woud van Vlaamse pieken. Paarden vielen, hun berijders werden vertrappeld of afgemaakt. Toch ontwrichtte de Franse cavalerie het centrum van de Vlaamse linies, dat verder van de beek stond zodat de Fransen meer vaart konden maken. Een aantal verdedigers vluchtte en meteen viel ook de Franse rechterflank aan. Bovendien waagde het Franse garnizoen een uitval uit het kasteel. Renesse dreef echter met zijn reserve de vijand in het centrum terug en de Ieperlingen sloegen de uitval af. Robert d'Artois viel nu zelf aan, maar zowel paard als berijder vielen onder een regen van slagen. Ook Godevaart van Brabant sneuvelde. Zonder hun leiders, en terwijl de edelen in strijd met de gewoonte gedood en niet gevangen genomen werden, sloegen vele Fransen op de vlucht. Wie poogde stand te houden, werd geveld. Daarop vluchtte ook de Franse achterhoede. De Vlamingen achtervolgden hen mijlenver. Honderden vergulde sporen bleven achter. Een goede tactiek, moed, modder en goedendags hadden de Fransen verslagen. Limburgse huurlingen op Groeningekouter Vochten er Limburgers mee in de Guldensporenslag? Ja, een handvol huurlingen, zo blijkt. Maar de grootste groep, onder leiding van graaf Arnold V van Loon, arriveerde te laat in Vlaanderen om deel te kunnen nemen aan de slag. Opgehouden onderweg of een slim manoeuvre? In 1302 was Arnold V (ca. 1260-1328) graaf van Loon, een van de middeleeuwse vorstendommen in wat vandaag België heet, dat het grootste deel van het huidige Limburg besloeg. Loon stond in de schaduw van machtige buren als het hertogdom Brabant en het prinsbisdom Luik, en zeker van het rijke graafschap Vlaanderen. Vooral Luik vormde echter een bedreiging, want de prinsbisschoppen wilden Loon zo snel mogelijk opslokken. Allianties Zoals al hun tijdgenoten wilden de Loonse graven hun inkomsten en dus macht uitbreiden door voordelige huwelijken en nuttige allianties. Zo verbond Arnold V zich in 1288 met de hertog van Brabant, die poogde om zijn macht richting Rijnland uit te breiden. Tijdens de Slag van Woeringen vocht hij met 100 zwaarbewapende en 100 lichtbewapende krijgers aan de zijde van Jan I van Brabant, omdat Arnolds aartsvijand, de prinsbisschop van Luik, zich in het andere kamp bevond. Arnold was niet alleen graaf van Loon, maar ook van het Luxemburgse Chiny en het Naamse Agimont. Dat laatste gebied hield hij in leen van Gwijde van Dampierre, die zowel graaf van Vlaanderen als van Namen was. Op die manier was hij dus verbonden met de Vlaamse partij op de Groeningekouter. Als leenman had de 13de graaf van Loon Gwijde van Dampierre meermaals gesteund. In 1295 vocht hij tijdens de slag bij Geraardsbergen mee tegen de graaf van Henegouwen, Jan van Avesnes. Twee jaar later, toen Franse troepen Vlaanderen al eens binnengevallen waren, leverde Arnold V aan Gwijde 100 zwaarbewapende ruiters - de kronieken scheppen geen duidelijkheid over de aanwezigheid van hemzelf. Mogelijk speelde de graaf van Loon het handig: hij vervulde zijn plicht als leenman door troepen te leveren, maar verbrandde liever niet zijn vingers aan het conflict met de oppermachtige Franse koning. Vechtjassen Waarschijnlijk deed Arnold V in juli 1302 net hetzelfde. Nadat de Brugse Liebaarts en de aanhangers van de graaf de handen in mekaar hadden geslagen voor de ultieme confrontatie met het leger van Filips de Schone, werden van overal hulptroepen aangetrokken. Ook de graaf van Loon kreeg opnieuw een verzoek om hulp, maar hoogst waarschijnlijk was hij niet aanwezig tijdens de slag. Ten eerste omdat hij door geen enkele van de chroniqueurs vermeld wordt, in tegenstelling tot minder vooraanstaande medestrijders. Ten tweede omdat hij pas op 28 juli 1302 vernoemd wordt in de rekeningen van de stad Brugge, die betaalde voor het onderdak van zo wat alle bondgenoten. Ten derde omdat Arnold in een Brabantse akte, gedateerd op 12 juli 1302, genoemd wordt als getuige bij een notariële overeenkomst tussen hertog Jan II en Floris Berthout. Kortom, het heeft er alle schijn van dat Arnold V na de hulpkreet uit Vlaanderen rustig op weg is gegaan. Waarschijnlijk geloofde hij - zoals de meeste tijdgenoten - dat de Vlamingen geen kans maakten tegen de Franse overmacht. Hij maakte dus graag een omweg langs die andere bondgenoot, de hertog van Brabant, en nam alle tijd om er op te treden als getuige. Toen hij het nieuws van de Vlaamse zege vernam, heeft hij zijn tocht ongetwijfeld met meer vaart voortgezet. Dat Arnold wel degelijk op tijd had kunnen komen, wordt bewezen door zijn eigen leenmannen, Willem en Jan van Pietersheim. Beide vechtjassen, eerder al als huurling in Vlaamse dienst, worden door de chroniqueurs die over de Guldensporenslag schrijven uitdrukkelijk vermeld. Niet alle Limburgers drukten zich tijdens Vlaanderens beroemdste veldslag. Doorheen heel de geschiedenis heeft de mens oorlog gevoerd. Bij veldslagen en schermutselingen waarbij twee partijen met elkaar strijd voeren, is het van belang dat men vriend en vijand van elkaar kan onderscheiden. Een mogelijkheid om dit te doen is het gebruik van uniformen. Maar in 1302 was er slechts een zeer pril begin in het dragen van uniforme kledij per stadsmilitie. In het strijdgewoel waarbij enkele honderden strijders op een beperkte oppervlakte lijf aan lijf gevechten voeren, is het visueel herkennen van vriend en vijand bijna onmogelijk. Om te vermijden dat men zijn eigen strijdmakkers aanvalt heeft men dus nood aan iets anders. En dat is de strijdkreet. Om elkaar te kunnen herkennen schreeuwt men voortdurend een vooraf afgesproken leuze. Op het moment dat men oog in oog met een andere soldaat staat kan een fractie van een seconde bepalend zijn over de keuze tussen leven en dood. De soldaten die deze oorlogen uitvochten kenden uiteraard allemaal hun angst voor de vijand en de dood. Een van de effectiefste manieren om deze angsten te overwinnen is het scanderen van strijdkreten. Middeleeuwse slagvelden waren geen pretparken. De meeste strijders waren gewone mensen die slechts voor de duur van de slag aangeworven waren of zelfs verplicht werden om mee te vechten. Het scanderen van een strijdkreet in groep is een zeer krachtige manier om elkaar moed te geven. Schild en Vriend (Scilt ende Vrient) Bij de intrede van Jacques de Châtillon in Brugge op 17 mei 1302 waren de meeste Liebaarts de stad ontvlucht. De overweldigende binnenkomst van de Franse landvoogd maakte de Bruggelingen echter zodanig bang voor bloedige represailles dat zij de bannelingen terug riepen. Men sprak af van in de vroege ochtend de Fransen en hun helpers te overvallen. Om elkaar in de schemering te kunnen herkennen en om zichzelf van hun vijanden te kunnen onderscheiden werd een strijdkreet bedacht. De keuze viel op "Schild en Vriend", naar een bekend gebed dat gebruikt werd om God bijstand in de strijd af te smeken. Een bijkomende eigenschap van deze leuze was dat franstaligen moeite hebben met de uitspraak van deze woorden. Een alternatieve etymologie zoekt een verklaring in de vraag "Zijt gij des Gilden vriend?", maar deze kan om diverse redenen niet gehandhaafd worden. De belangrijkste is wel dat de ambachten toen nog niet georganiseerd waren in Gilden. Enkel de rijke kooplieden waren dat, en zij behoorden meestal tot de Leliaarts. In de vroege ochtend van 18 mei 1302 dringen een paar duizend Liebaarts Brugge binnen, al roepende "Schild en Vriend". De Fransen worden vermoord, gevangen genomen of verdreven. Vlaanderen de Leeuw (Vlaendren ende Leeu) Tijdens de Guldensporenslag zelf had men nood aan een andere leuze. Hier was het niet langer alleen het leven van de Bruggelingen dat op het spel stond, maar wel de toekomst van heel het graafschap Vlaanderen. De strijdkreet die gebruikt werd lag voor de hand. Men streed in Kortrijk voor Vlaanderen en het symbool van het graafschap was het wapenteken van haar grafelijk huis: de leeuw. De leuze "Vlaanderen de Leeuw" was des te meer van toepassing vanwege de aanwezigheid van twee telgen van de grafelijke familie, Willem van Gulik en Gwijde van Namen, die de militaire leiding van de opstand op zich hadden genomen. Montjoie Saint-Denis Ook het Franse leger had uiteraard haar strijdkreet. De juiste betekenis van een "montjoie" is niet duidelijk, maar waarschijnlijk komt de term van de steenhopen die opgeworpen werden als oriëntering tijdens de kruistochten. Later wordt het woord ook in verband gebracht met de "Oriflamme", het speciale Frans banier dat in de belangrijkste veldslagen werd meegevoerd. Het werd bewaard in de basiliek van Saint-Denis, waar ook de Franse koningen hun laatste rustplaats vonden. Sint Denijs was de patroonheilige van Frankrijk. Vandaar dus de strijdkreet "Montjoie Saint-Denis", oftewel de uiting van het vertrouwen in de Oriflamme en het geloof in de bescherming van Sint Denijs. Guldensporenslag De Guldensporenslag vond plaats op het Groeninghe slagveld nabij Kortrijk op 11 juli 1302 tussen de legers van het Graafschap Vlaanderen en Frankrijk. Aanleiding Het Graafschap Vlaanderen had al lang een speciale status binnen het Franse rijk: het was weliswaar afhankelijk van Frankrijk in naam, maar voerde sinds Boudewijn II een onafhankelijke koers (eind 9e eeuw). Economisch was het immers veel meer afhankelijk van de handel met Engeland, voornamelijk door de wolhandel. Het feodale systeem was al lang ondermijnd sinds de opkomst van de macht van de vele Vlaamse steden (Brugge, Gent, Ieper, Kortrijk, ...). Sinds 1294 was Frankrijk in oorlog met Engeland. Vlaanderen koos de kant van Engeland (bekrachtigd door een verdrag uit 7 januari 1297) en Frankrijk viel het graafschap binnen. Eén voor één vielen de Vlaamse steden in Franse handen. Edward I van Engeland zond hulptroepen maar trok zich in maart 1298 uit Vlaanderen terug nadat hij, ondanks een verdrag met graaf Gwijde van Dampierre, opnieuw vrede sloot met de Franse koning. Het kleine Vlaamse leger was geen partij voor de Fransen en op 6 januari 1300 werd een wapenstilstand ondertekend. Frankrijk had zijn gezag over Vlaanderen terug hersteld en zette een aantal belangrijke ridders, waaronder de graaf Gwijde van Dampierre en zijn zonen, gevangen. Een Franse landvoogd, Jacques de Châtillon, werd aangesteld. In mei 1301 hield de Franse koning Filips IV een blijde intrede in de Vlaamse steden. Een deel van de hoge taxen werd afgeschaft. De afschaffing was echter vooral in het voordeel van de patriciërs (vooral Fransgezinde Leliaarts) en niet zozeer van de ambachten en volksklasse (Klauwaarts, aanhangers van de graaf). Het volk morde. Een populaire wever uit Brugge, Pieter de Coninck, probeerde voor de zaak van de ambachtslieden op te komen. Als gevaarlijke opjutter werd hij door het Brugse stadsbestuur in 1301 gevangen gezet en later verbannen. In maart 1302 kwamen de Liebaarts van Gent in opstand na het opnieuw verhogen van de taxen en als gevolg daarvan werden de Fransgezinde Leliaarts uit de stad gezet. Ook in Brugge grepen de Liebaarts opnieuw de macht. De landvoogd organiseerde zijn leger te Kortrijk om Gent en Brugge terug naar zijn hand te zetten. Uit vrees voor represailles gaf het Gentse stadsbestuur toe en zegde het toe zich verder afzijdig te houden. Nadat het kleine leger van de landvoogd echter Brugge bezette, werden zij in de nacht van 18 mei 1302 (Goede vrijdag) door de Liebaarts onder leiding van Pieter de Coninck massaal afgeslacht (Brugse metten). De landvoogd zelf kon maar op het nippertje ontsnappen. Het werd toen duidelijk voor alle aanhangers van de graaf dat een gewapend optreden van Frankrijk onvermijdelijk was geworden. Willem van Gulik, een kleinzoon van Gwijde van Dampierre, en Gwijde van Namen, een zoon, organiseerden het verzet. Het leger bestond vooral uit boeren, gewone mensen, ambachtslieden en poorters, samen met enkele stedelijke milities en ridders. Het werd vooral door het stadsbestuur van Brugge gefinancierd. De Leliaarts werden uit de meeste Vlaamse steden verjaagd. Verloop Het Franse leger trok rond juni 1302 naar Vlaanderen om de slachting in Brugge te wreken en Vlaanderen terug onder Franse controle te brengen. Het Franse leger bestond uit 2500 ruiters van adel, 1000 kruisboogschutters, 2000 lansiers en 3000 andere soldaten, in totaal 8500 man met krijgservaring en zware wapens. Het stond onder de leiding van Robert II van Artois. Op 8 juli ariveerden ze bij Kortrijk. Het Vlaamse leger bestond uit troepen uit Brugge (zo'n 3000 man) onder leiding van Willem van Gulik. Daarbij kwamen nog zo'n 2500 man uit het Brugs ommeland en van de kust (Brugse Vrije), geleid door Gwijde van Namen. Ieper stuurde 500 man, en 500 man werden in reserve gehouden onder bevel van Jan van Renesse. Uit Oost-Vlaanderen kwam nog eens 2500 man, waarvan 700 uit Gent, geleid door Jan Borluut. In totaal waren er zo'n 9000 man waarvan slechts 400 edelen te paard. Het Vlaamse leger stelde zich op buiten de stad Kortrijk achter de Grote beek en de Groeninge beek. Er werden drie vleugels opgesteld: de Oostvlamingen rechts, de Bruggelingen links en in het midden de andere Westvlamingen. Het leger van Ieper bewaakte de burcht van Kortrijk waar zich nog een klein garnizoen Franse soldaten bevond. Het reserveleger van Jan van Renesse werd achter de drie linies opgesteld. Rond de middag van 11 juli begon de strijd. Eerst werden er van beide zijden pijlen afgeschoten. De Vlaamse boogschutters raakten echter snel door hun voorraad pijlen heen. Het Franse voetvolk rukte op en stak de beide beken over. Omdat dit de aanval van de ruiterij zou bemoeilijken - de ridders wilden eigenhandig het bloed van de Brugse Metten wreken - werd het voetvolk echter teruggetrokken. Onmiddellijk vielen de Franse ridders aan. De linkervleugel snelde naar de Grote Beek maar moest daar afremmen om over de drie meter brede beek te geraken. Nadat de paarden de overkant bereikten was de aanloop te kort om een bres in de Vlaamse linies te kunnen maken. Voetvolk met lange pieken ving de schok van de ruiterij op en anderen, gewapend met goedendags, wierpen zich op de weerloze ridders. Aan de rechterzijde speelde zich hetzelfde scenario af. Het Franse garnizoen van Kortrijk probeerde nog een uitval, maar die werd door de mensen van Ieper opgevangen. Het centrum van de Vlamingen, iets verder gelegen van de beken, kwam wel in problemen: de Franse ruiterij had daar een langere aanloop en braken hier en daar door de Vlaamse linies. Het reserve-leger van Jan van Renesse kwam echter te hulp. Over de hele linie werd er op korte afstand strijd geleverd. De ridders haalden daardoor weinig voordeel en werden afgeslacht. De strijd werd in het voordeel van de Vlamingen beslecht toen de Franse opperbevelhebber Robert II van Artois sneuvelde. Hij werd door Willem van Saeftinghe gedood. Het Franse voetvolk en de overgebleven ridders probeerden te vluchten, maar ze werden tot tien kilometer ver achtervolgd en afgemaakt, ook Brabanders die aan de zijde van de Fransen meevochten. Vooraf was onder de Vlamingen afgesproken geen gevangenen te maken en ook geen oorlogsbuit te verzamelen - de Fransen zouden immers ook geen medelijden kennen. Dit was voor deze tijd een uitzonderlijke instelling: gevangen ridders brachten immers heel wat losgeld op. De volgende dag vonden de Vlamingen op het slagveld onder andere minstens vijfhonderd vergulde sporen, vandaar de (moderne) naam van de slag. Enkel ridders van adel mochten vergulde sporen dragen. Schildknapen droegen gewone of verzilverde sporen. Gesneuvelden aan Franse zijde • Robert II van Artois • maarschalk Raoul de Nesle en zijn broer Gui de Nesle • Godevaart van Brabant, broer van Hertog Jan I van Brabant • Jean de Burlats • Renaud de Trie • de graaf van Aumale, • de graaf van Eu • de heer van Tancarville • Pierre Flote • Jacques de Châtillon, landvoogd van Vlaanderen • de zoon van de graaf van Henegouwen. De Franse adel verliest een zestigtal baronnen en heren, honderden ridders en meer dan duizend schildknapen. Ook de Franse tros valt in Vlaamse handen. Betekenis Zeven dagen later werd Paus Bonifacius VIII 's nachts te Rome gewekt om hem mee te delen dat voor de eerste maal in de geschiedenis een leger van voetvolk een leger van ridders had verslagen. Vlaanderen herwon zijn zelfstandigheid van vroeger, maar werd bij de slag bij Pevelenberg in 1304 tijdens de onderhandelingen tot zware toegevingen gedwongen nadat die slag onbeslist eindigde. Vlaanderen bleef onafhankelijker dan de rest van Frankrijk, maar had een deel van die zelfstandigheid wel verloren. Het bleek voldoende om uiteindelijk, door de Bourgondische eenmaking en de Honderdjarige Oorlog waarbij Frankrijk andere katten te geselen had, losgerukt te worden uit Frans leenverband, al gebeurde dat pas officieel in 1548, met de Vrede van Augsburg. De overwinning van een machtig ridderleger door voetvolk had sociale effecten in heel Europa. Een vergelijkbaar wapenfeit, hoewel op kleinere schaal, vond plaats in Noord-Nederland tijdens de Slag bij Ane. De Leeuw van Vlaanderen In 1838 schreef Hendrik Conscience de roman De Leeuw van Vlaanderen. Vlaamse feestdag De Vlaamse gemeenschap koos 11 juli als feestdag |
|||||||||||||||||
Koning Leopold 1 | |||||||||||||||||
My Favorite Links: | |||||||||||||||||
Home | |||||||||||||||||
Wessem | |||||||||||||||||
Limburg | |||||||||||||||||
Belgisch_Limburg | |||||||||||||||||
My Info: | |||||||||||||||||
Name: | Jorgen Pascal Francesco Hartogs | ||||||||||||||||
Email: | |||||||||||||||||
jorgenpfhartogs@hotmail.com | |||||||||||||||||