Counter over Limburg
over Limburg
Taalvariatie in Nederland:
Limburgse tonen
Marc.van.Oostendorp@Meertens.KNAW.nl
8/10 november 2004
1 Toon in het Limburgs
De Limburgse dialecten (behalve die in het uiterste noorden van de Nederlandse
provincie Limburg) verschillen op een opvallende manier van de overige
dialecten in Nederland: een betekenisverschil tussen twee woorden kan
worden uitgedrukt enkel en alleen doordat de woorden met een verschillende
melodie worden uitgesproken. Ditzelfde geldt ook voor de Limburgse
dialecten in Belgi¨e, en de Duitse dialecten in het aangrenzende gebied.
Het Standaardnederlands heeft ´e´en woord bij, dat minstens twee betekenissen
heeft. Het kan verwijzen naar een insekt of het kan een voorzetsel
zijn (nabij). In de Limburgse dialecten spreek je die woorden echter op verschillendemanieren
uit. Het beestje bie wordt gevormdmet een zogenaamde
stoottoon, die relatief hoog begint en laag eindigt. De toon van het voorzeltsel
bie begint ook hoog, gaat daarna meestal iets omlaag, maar stijgt tenslotte
toch weer. Deze toon wordt meestal ’sleeptoon’ genoemd. Er is een absoluut
verschil in uitspraak tussen de twee woorden. Laat iemand per ongeluk
de toon op het eind weer stijgen als hij over het beestje praat, dan begrijpen
zijn mede-Limburgers hem misschien verkeerd (hoewel de contekst natuurlijk
veel verduidelijkt). Het verschil is daarmee hetzelfde als dat tussen het
Standaardnederlandse baard en paard.
In Limburg wordt niet alleen verschil gemaakt bij het woord bij. Andere
voorbeelden zijn er te over (de onderstaande komen uit het dialect van
Maasbracht, een dorp in de buurt van Roermond):
(1) stoottoon sleeptoon
zie (zijde) zie (persoonlijk vnw)
boe (bouw, werkwoord) boe (bouw, zelfstandig naamwoord)
vrie (het hof maken) vrie (niet gebonden)
zoewa (kijk eens aan!) zoewa (op die manier)
1
2 Toon in het Limburgs
Het gebruik van tonen om betekenis uit te drukken heeft het Limburgs gemeen
met onder andere het Chinees, en veel Afrikaanse talen en indianentalen
van Midden-Amerika. Ook het Papiamento (de taal van veel Antillianen)
gebruikt tonen op deze manier.
Vergeleken met de meeste andere ’toontalen’ is het gebruik van toon in
het Limburgs (en het Papiamento) overigens maar beperkt. Zo zijn er in
Afrikaanse talen veel meer melodie¨en per woord mogelijk. Vaak worden
hele patronen van elkaar opvolgende hoge en lage tonen over de lettergrepen
gelegd. Limburgse dialecten klinken wel zangerig in de oren van andere
Nederlandstaligen,maar ze hebben bij nadere analyse alleen die stoottoon en
die sleeptoon. Bovendien heeft elkwoord precies ´e´en zo’n toon. Die toon valt
samen met de hoofdklemtoon van het woord. In het woord Arabisch klinkt
slechts ´e´en sleeptoon en in sporadisch slechts ´e´en stoottoon: in beide woorden
op de tweede lettergreep, de lettergreep waarop ook in het Standaardnederlands
de klemtoon ligt.
Daar staat tegenover dat echt letterlijk ´elk lexicaal woord in het Limburgs
een sleeptoon of een stoottoon meekrijgt. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor
leenwoorden. Wie in het Limburgs over computers spreekt,maakt een toon op
de beklemtoonde lettergreep van dat woord, al zijn nog niet alle Limburgers
het erover eens of dat een sleeptoon of een stoottoonmoet zijn.
Hoe komt het Limburgs aan die vreemde tonen? Het is Nederlandse taalkundigen
al eerder opgevallen dat Limburgers iets bijzonders doen in hun
uitspraak. De Leidse taalgeleerde Nicolaas van Wijk (1880-1941) dacht al
over deze vraag na. Hij betrok ook de andere Europese talen met tonen bij
zijn studie: het Noord, het Zweeds, het Litouws en het Servokroatisch. Zoals
uit deze opsomming blijkt, worden alle talen met tonen min of meer aan de
rand van Europa gesproken. Dat was volgens VanWijk een teken dat ook de
Indo-europese oertaal tonen moest hebben gehad. In de loop der tijden had
een groep mensen volgens hem ergens in het midden van Europa besloten
die tonen uit het systeem te gooien. De buren van die mensen namen dat
idee over, en de buren van die buren gingen daarna ook weer overstag. Zo
breidde de concentrische cirkels van de toonloosheid zich steeds verder over
Europa uit. Alleen aan de onherbergzame oorden aan de rand — de Noorse
fjorden, de Kroatische eilanden, het bronsgroen eikenhout—bleven nog wat
tonen hangen.
Al is dit maar een gedeeltelijke verklaring, toch was deze gedachtengang
zo gek nog niet. Geografische cirkels zien we voor veel taalverschijnselen optreden.
Rondom iedere stad liggen wel een aantal van zulke kringen. Stedelingen
ontwikkelen een bepaalde eigenaardigheid in hun spraak en mensen
uit omliggende dorpen nemen die eigenaardigheden over.
Ook dat onherbergzame of verafgelegen gebieden wat minder ontvankelijk
zijn voor taalveranderingen is niet ongewoon. Op de Britse eilanden en in
Frankrijk werden lang geleden Keltische talen gesproken, totdat op een gegeven
moment vreemde volkeren binnen kwamen vallen en hun taal oplegden
Toon in het Limburgs 3
aan de oorspronkelijke bevolking. Zodat er alleen nog een beetje Keltisch
gesproken wordt in Bretagne, in Ierland,Wales en Schotland— de periferie.
Op een minder dramatische manier valt iets soortgelijks ook binnen de
Nederlandse grenzen te bespeuren. Taalkundigen hebben ontdekt dat de dialecten
die aan de Nederlandse kust gesproken worden— van Groningen tot
aan Zeeland — een aantal eigenschappen met elkaar gemeen hebben die in
andere dialecten ontbreken. Het zou best kunnen dat dit eigenschappen zijn
die het Oudnederlands vroeger had en die in de loop der tijden uit de andere
dialecten verdwenen zijn. Al kan het, omgekeerd, even goed zo zijn dat
we hier juist te maken hebben met een ietwat eigenaardige cirkel waarvan
het middelpunt als het ware in de Noordzee ligt. Al die mensen in kustgemeenten
hadden natuurlijk ook contact met elkaar omdat het allemaal zeelui
waren.
Toch is er iets mis met Van Wijks verklaring. Allereerst legt het zoals gezegd
de bekende feiten slechts gedeeltelijk uit. We weten na aanname van
Van Wijks theorie nog steeds niet waar in het Indo-europees die tonen vandaan
kwamen, en evenmin waarom die tonen vervolgens bijna overal in Europa
uit het systeem moesten verdwijnen. Bovendien zien we, als we ons
weer even beperken tot het Limburgse, ook daar tamelijk duidelijk kringeffecten.
Het is niet onwaarschijnlijk dat de Limburgse tonen uiteindelijk uit
Keulen komen.
Het alternatief is dat op verschillende plaatsen in Europa dit soort toonsystemen
zijn ontstaan. De vraag is dan waarom die systemen zo sterk op
elkaar lijken. Waarom hebben ze tonen ontwikkeld en waarom is er zo’n
sterke band met klemtoon? De laatste vraag is het gemakkelijkst te beantwoorden.
De verhouding tussen klemtoon en tonen is in de meeste talen een
sterke. Zelfs sprekers van het Standaardnederlands hebben we de neiging
om een beklemtoonde lettergreep iets hoger te maken, zeker als ze in een
woord staat dat in de zin extra nadruk krijgt. In de standaardtaal doen we
niets bijzonders met die toon, maar hij is er wel.
Het antwoord op de eerste vraag is wat verrassender en is vrij recent gegeven
door de fonoloog Ben Hermans. Volgens deze geleerde van de Universiteit
van Tilburg heeft het ontstaan van de tonen iets te maken met de
aanwezige medeklinkers. Tonen worden gemaakt met de stembanden. Door
die banden bij het trillen extra te spannen krijg je een hoge toon. Door ze wat
minder te spannen wordt de toon lager. De stembanden zijn wat dat betreft
van elastiek: hoe harder je eraan trekt hoe hoger ze klinken.
We zien die stembanden ook elders aan het werk: er is een belangrijk
verschil tussen wel of niet stemdragende medeklinkers zoals de b en de p.
Nu zijn de stembanden voor beide soorten medeklinkers actief op een iets
andere manier. Als we deze werking goed bestuderen, blijkt er een sterk
verband te zijn tussen de manier waarop stemloze medeklinkers zoals de p
en hoge tonen gemaakt worden. Een soortgelijk verband bestaat er tussen
stemdragendemedeklinkers en lage tonen.
4 De structuur van de Limburgse tonen
Het blijkt dat medeklinkers om deze reden ook nabijliggende klinkers
kunnen be¨ýnvloeden. Stemdragende medeklinkers maken de nabijliggende
klinkers laag, stemloze medeklinkersmaken nabijliggende klinkers hoog.
Uit oude studies over het Thai blijkt bijvoorbeeld dat de tonen in die taal op
die manier ontstaan zijn.
Over de geschiedenis van het Limburgs is helaas niet zoveel bekend.
Maar er is ´e´en feit dat het waarschijnlijk maakt dat in deze taal hetzelfde
gebeurd is. Nog steeds be¨ýnvloeden medeklinkers in het Limburgs de toon
van klinkers. Woorden als bank, land en kamp kunnen alleen sleeptonen hebben.
Stoottonen in zo’n woord klinken heel vreemd. Precies hetzelfde geldt
voor woorden als winkel, winter en wimpel. In al deze woorden wordt een nasaal
gevolgd door een anderemedeklinker. Dat is een situatiewaarin de twee
medeklinkers veel eigenschappen met elkaar gaan delen zoals we al eerder
gezien hebben. Ook is in al deze woorden de medeklinker een stemloze.
’Stemloos’ correspondeert met een hoge toon. De medeklinker be¨ýnvloedt
de voorafgaande toon: die moet dus hoog eindigen. Hoog eindigt alleen de
sleeptoon. De stoottoon eindigt laag. Dat is waarschijnlijk de reden waarom
precies die toon niet voorkomt in dit soort woorden.
(Het voorafgaande stuk is een bewerking van een hoofdstukje uit van Oostendorp
(1996))
2 De structuur van de Limburgse tonen
In het voorafgaande is de structuur van de stoottoon en de sleeptoon op een
informele manier beschreven. We gaan hier nu wat preciezer op in, en wel
op twee manieren. In de eerste plaats bekijken we de (akoestische) fonetiek
en daarna gaan we in op de fonologische representatie.
De fonetiek komt eerst. Hieronder zie je een analyse gemaakt met het
gratis analyseprogramma Praat, dat je gratis kunt downloaden van
http://www.praat.org/
We gaan dit programma tijdens het werkcollege van aanstaande woensdag
gebruiken om zelf een paar van dit soort analyses te maken.
Het eerste voorbeeld is het woord knien ‘konijn’ in het Roermonds (het
voorbeeld staat op de website van de taalkundige Carlos Gussenhoven van
de Radboud Universiteit in Nijmegen:
http://www.let.kun.nl/gep/carloslimburg.html
De voorbeeldenworden geanalyseerd in Gussenhoven (2000)). Ditwoord
heeft een sleeptoon:
De structuur van de Limburgse tonen 5
Het gaat met name om de onderkant van dit plaatje. Deze geeft het toonverloop
te zien. Je ziet heel duidelijk hoe de toon eerst omlaag gaat en dan
omhoog. (De bovenkant geeft precies de geluidsuitbarstingen te zien; met
een beetje oefening zie je het plofje van de /_/ en de twee pieken van de
twee klinkers.) Vergelijk dit woord nu met knien ‘konijnen’:
Hier zit een duidelijke val naar beneden. Heel lichtjes gaat de toon overigens
aan het eind weer omhoog, maar er zijn redenen om te denken dat deze
heel kleine stijging niet temaken heeftmet de structuur van het woord,maar
met zinsintonatie (zoals we in het college zullen horen staan deze woorden
aan het eind van de zin).
We gaan nu over van de fonologie naar de fonetiek. De gebruikelijke
manier om tonen in de fonologie te noteren is door gebruik te maken van
slechts twee onderscheiden symbolen: een H voor een hoge toon en een L
en een lage toon (omdat het Engels spreekt over een ’high’ en een ’low’ tone,
zijn deze symbolen internationaal). We zouden deze twee tonen nu als volgt
kunnen noteren:
(2) stoottoon: HL sleeptoon: HLH
6 Toonvariatie
Er vallen ons dan echter meteen een paar dingen op. In de eerste plaats is het
’dipje’ in de sleeptoon maar heel klein; we kunnen dit nauwelijks een lage
toon noemen. Dat die toon hier staat lijkt eerder ingegeven door de wens om
de twee hoge tonen duidelijk van elkaar te onderscheiden. Daarmee kunnen
we de twee tonen als volgt opschrijven:
(3) stoottoon: HL sleeptoon: HH
Allebei de tonen bestaan zo bezien uit twee helften, en het eerste deel is altijd
een H. Nu is die hoge toon ook eigenlijk voorspelbaar: zoals we hierboven
al hebben opgemerkt begint een beklemtoonde klinker in het Nederlands
(waar toon helemaal geen fonologische rol speelt) ook iets hoger. Als we
streven naar een fonologische representatie die zoveel mogelijk vrij is van
redundanties — en dat doen we — dan kunnen we die H dus ook weglaten.
We houden dan precies de onvoorspelbare informatie voor ieder van die
twee tonen over; precies de informatie die we moeten zien te onthouden.
(4) stoottoon: L sleeptoon: H
We kunnen zelfs nog een stapje verder gaan en een van de twee tonen helemaal
weglaten: als we weten dat er twee verschillende tonen zijn, is het
genoeg om een van die twee te specificeren. Welk van de twee zullen we
daarvoor kiezen?
Het voorbeeld knien hierboven geeft een goede aanwijzing: het enkelvoud
heeft een sleeptoon en het meervoud een stoottoon. Een normaal morfologisch
proced´e is dat het meervoud ontstaat door toevoeging van iets aan
het enkelvoud. Als we nu zeggen dat de L echt fonologisch aanwezig is en
de H niet, dan kunnen we dat gemakkelijk beschrijven:
(5) stoottoon: ; sleeptoon: H
(6) knien + Lmeervoud ! kn´ý`enmeervoud
We hebben nu heel wat stappen van abstractie gezet van het concrete geluidssignaal
naar de functie van de toon in het grammaticale systeem. Op
dit niveau van abstractie kunnen we wel goede grammaticale beschrijvingen
maken; de vraag is echter of we hiermee ook de variatie binnen het Limburgse
taalgebied kunnen beschrijven.
3 Toonvariatie
Wat is er zoal voor variatie in het Limburgse taalgebied? Allereerst is er
lexicale variatie: een bepaald woord kan in het ene deel van Limburg een
stoottoon hebben en in een ander gebied een sleeptoon. Dit zie je bijvoorbeeld
op de kaart voor het woord spiegel. In het oosten van Limburg heeft dit
Toonvariatie 7
woord een stoottoon, meer naar het westen een sleeptoon (de kaart komt uit
de FAND):
Zoals vaker voor regionale variatie, geldt ook hier weer dat deze verdeling
vooral interessant is vanuit een historisch perspectief (waar komen de
tonen vandaan? weerspiegelt het oosten of het westen de ’oorspronkelijke’
toonstructuur?).
Vanuit een synchroon perspectief is het patroon interessant voor zover
het samenvalt met andere patronen. Het is bijvoorbeeld bekend dat hoge
klinkers (/
__ __ _
/) een voorkeur hebben voor sleeptoon (al is nog niet helemaal
duidelijk waar die voorkeur vandaan komt), terwijl lagere klinkers (/
_ _
_ _ _
/) juist een voorkeur hebben voor stoottoon. Nu is het ook waar dat spiegel
in het oosten van Limburg wordt uitgesproken als speegel. Alleen is dat
gebied wel een stuk groter dan het stoottoon gebied; het omvat vrijwel heel
Nederlands Limburg:
8 Toonvariatie
Zoals hier te zien is komt in sommige plaatsen in Nederlands ook de
vormspeigel voor. Wat in ieder geval niet voor lijkt te komen is: hoge klinkers
met valtoon.
Een tweede bron van variatie is de manier waarop het fonologische patroon
van valtoon en sleeptoon gerealiseerdwordt. Hieronder staat hetwoord
bal ‘(speel)bal’ met een sleeptoon in het dialect van Maastricht (de volgende
gegevens komen van de hierboven genoemdewebsite, en worden besproken
in Gussenhoven & Aarts (1999)):
Hier zien we het ’dipje’ niet (of nauwelijks) opduiken temidden van de
hoge tonen. Het woord bal met een stoottoon bestaat ook in het Maastrichts;
dat betekent dan ’partijtje’:
We zien hier wel een vrij duidelijke vallende toon (al is die val ietsminder
uitgesproken dan in het Roermonds). Wat aan deze plaatjes iets minder goed
Bibliografie 9
te zien is, is dat een belangrijk verschil tussen de twee tonen in het Maastrichts
is dat sleeptonen aanmerkelijk langer zijn dan stoottonen. Het woord
bal met sleeptoon duurt in het bovenstaande voorbeeld 0,38 seconde; dat met
stoottoon 0,25 seconde.
Het is van belang om in te zien dat de fonologische systemen van het
Maastrichts en het Limburgs niet noemenswaardig lijken te verschillen op
het punt van de tonologie. Ondanks de aanzienlijke fonetische verschillen
spelen de tonen op een abstracte manier dezelfde rol in het grammaticale
systeem.
My Favorite Links:
Limburg
Limburg Foto's
Limurg Foto's 2
Home
Contact me??
Name: Jörgen Pascal Francesco Hartogs
Email: jorgenpfhartogs@hotmail.com