Steentje in mijn schoen
Het jongetje
en de bij
Het was een schitterende tuin, het zonlicht straalde op de bloemen in hun prachtige kleuren. Vlinders, zo mogelijke nog feestelijker gekleed, vlogen zwevend van bloem naar bloem. Het jongetje rende enthousiast naar buiten, om van al het moois te genieten. Een jong hondje stond op enige afstand en vond het allemaal wat te wild toegaan. Springend, huppelend, zwaaiend tussen de bloemen, met een speelse naïviteit rende het jongetje door de tuin. Opeens voelde het een diepe, scherpe, stekende pijn, aan de binnenkant van zijn arm. Een bij was bekneld geraakt tussen zijn buik en zijn arm. Het jongetje, schreeuwde, huilde en liep naar binnen. Zijn moeder wilde hem troosten, maar daar moest-ie niets van hebben: het deed pijn, verschrikkelijk pijn. Stoute bij! Het jongetje ging naar buiten, boos op de bij die hem gestoken had, boos op het bijenvolkje. Ellendige dieren waren het, nergens goed voor, en geeneens mooi! Hij joeg ze weg bij de bloemen, hij joeg ze weg bij de bomen met hun bloesems, hij joeg ze weg bij de houten hokken die zijn vader geplaatst had. De plaats waar al dat ongedierte zich verzamelde. Het was allemaal de schuld van zijn vader! Het jongetje dacht nog wel dat het een lieve man was toen-ie het jonge hondje, het puppy van pappa had gekregen. Maar die zelfde pappa had nu ook zo'n houten geval geplaatst, waardoor die ellendige wezens, die rot-bijen, zich in de tuin ophielden. Hij haatte ze. Als het regende zag je ze niet, maar nu met mooi weer vlogen ze aldoor tussen de mooie bloemen. Hij joeg ze weg. En morgen zou-ie ze weer wegjagen, en de dag daarna ook weer, net zo lang tot de tuin enkel alleen voor de vlinders en de bloemen was, en dan kon het jongetje genieten van de zon, zonder bang te zijn aangevallen te worden door die beesten. Dat nam hij zich, 's avonds voor het slapen gaan, voor! De volgende ochtend, rammelde de wekker al vroeg. Het jongetje had zin in de dag. Eerst een boterham met honing, en daarna die beesten weer wegjagen. Hij keek in het potje, maar de honing was op. Hij vroeg hoe dat kon. Zijn vader antwoordde dat er gisteren geen honing in de raten zat. Het jongetje at zijn boterham zonder honing teleurgesteld op. De tuin ingelopen om de bijen te verjagen, voelde-ie zich moe en moedeloos. Treurig met tranen in zijn ogen staarde hij naar de bloemen. Door de stralende zon en zijn vochtige ogen werd heel zijn blikveld gevuld met merkwaardige schitteringen. Het puppy kwam hem troosten, en zijn blik werd wazig door de tranen. Het jongetje zag nog wel dat op de bloemetjes, niet alleen vlinders maar ook bijen landen, maar voelde zich niet bij machte, de laatste weg te jagen. De insecten deden zich te goed aan de nectar van de bloemen. Het was trouwens wel fijn in het gras tussen de bloemen te zitten met het puppy op je schoot, die aan je handen likt. Genietend, van de zon deed het jongetje een wens: 'Vader, wilt u zorgen dat ik morgen weer honing op mijn boterham heb'. John
Superman
De man in de spiegel
De fietsendief
De jeugdleider
Het jongetje en de bij
De wet voor mij
Schaatsles
Moord is kinderspel
Liefde is kinderspel