Hebben dieren een bewustzijn?

door Titus Rivas

Mensen herkennen zich graag in een dier, zeker in hun huisdier. Wat een dier eigenlijk voelt, kunnen we echter alleen indirect uit zijn gedrag afleiden. Dat geldt nog sterker voor wat het wil en wat het 'denkt'. Wat gaat er in die hersenen om? In hoeverre hebben dieren dezelfde emoties als wij in hoeverre is er sprake van bewustzijn?

'Als de kat op mijn schoot zit te spinnen, voelt ze zich lekker. 'Als je hond naar de postbode gromt is hij boos.' Dit soort uitspraken doen mensen voortbordurend over dieren, vooral over hun eigen huisdieren. Binnen de psychologie als wetenschap is dat lange tijd taboe geweest. Het was vroeger volgens veel psychologen niet verantwoord om dieren menselijke gevoelens en gedachten toe te schrijven. We hebben daar geen directe toegang toe, was het argument, en praten over dingen die je niet kunt waarnemen, heeft in de wetenschap geen zin. Volgens deze stroming van het behaviorisme is gedrag (behavior) het enige dat je wetenschappelijk kunt bestuderen.
Sinds de opkomst van de cognitieve psychologie is het een en ander veranderd. Psychologen gingen gebruik maken van het 'computermodel' voor de menselijke geest: deze zou net als een computer input binnenkrijgen, namelijk via de zintuigen, vervolgens die input verwerken en ten slotte output vertonen in de vorm van taal of ander gedrag. Natuurlijk is er wel een en ander op het computermodel af te dingen, maar in ieder geval gaf het mogelijkheden om innerlijke processen, zoals gedachten en geheugenprocessen, in kaart te brengen. Het computermodel kan bovendien toegepast worden op andere diersoorten dan de mens. En dat is dan ook gedaan. Op deze manier zijn er al allerlei interessante experimenten uitgevoerd met dieren om zicht te krijgen op hun psychologische processen.
Een paar voorbeelden. Een papegaai, Alex, werd geleerd hoe hij met een aantal menselijke woorden eenvoudige begrippen correct kon gebruiken. Het was al langer bekend dat papegaaien zeer intelligent gedrag kunnen vertonen, maar een dergelijke woordgebruik was iets nieuws. Ook dolfijnen heeft men symbolen geleerd om onderscheidingen aan te duiden en zij bleken in staat opdrachten met die symbolen correct uit te voeren.
Mensapen blijken in een gebarentaal te kunnen 'spreken' die van oorsprong gebruikt wordt door doven en slechthorenden: American Sign Language. Chimpanzees, maar ook gorilla's en orang-oetans kunnen deze taal op een behoorlijk hoog niveau hanteren. Er is al lange tijd een discussie gaande over de vraag of men hierbij echt mag spreken van een vorm van taal die gelijkwaardig is aan mensentaal. Maar dat die discussie überhaupt gevoerd wordt, wil al heel wat zeggen.
Ook bij andere diersoorten zijn experimenten gedaan rond verschillende vormen van intelligentie en begripsvorming, en naar de voorkeuren die ze hebben, bijvoorbeeld voor bepaalde soorten voedsel en onderdak. Zo heeft de Nederlandse onderzoekster Françoise Wemelsfelder, onderzoek gedaan naar verveling bij varkens en de gevolgen die dat heeft voor hun welzijn. Het blijkt dat varkens wat intelligentie en sociaal gedrag betreft vergeleken mogen worden met honden. De ethologische behoeten van varkens komen overeen met die van wilde zwijnen; in hun natuurlijke omgeving gedragen varkens zich actief en nieuwsgierig, en dat gedragspatroon wordt zwaar belemmerd in de gangbare bio-industrie. Ze vervelen zich buitengewoon en door de frustratie worden ze agressief en in feite gestoord.
Veel resultaten van oudere experimenten komen trouwens ook in een ander licht te staan met behulp van het computermodel. Opeens lijkt het overal in de natuur te bruisen van de psychologische activiteit.

Waar zit de geest?
Toch is er nog steeds weerstand tegen de gedachte dat dieren net als mensen psychologische wezens zijn. Het probleem daarbij is nu eenmaal dat je alleen je eigen psychische processen direct kunt waarnemen. en dan alleen nog je bewuste processen. Ook al worden wetenschappers steeds beter in het gebruik van scanners om de hersenactiviteit te meten, dan nog is het niet mogelijk daarmee rechtstreeks alle psychische processen te registreren. Men kan hoogstens algemene uitspraken doen over activiteiten in bepaalde hersengebieden die normaliter verbonden lijken te zijn met bepaalde mentale activiteiten. Maar zelfs daarin bestaan allerlei opvallende uitzonderingen. Zo heeft de onderzoeker John Lorber verslag gedaan van mensen met een waterhoofd die nauwelijks een cortex bezaten terwijl ze wel normaal functioneerden.
De relatie tussen hersenen en geest is dus geen één-op-één relatie. En zelfs als dat wel zo was, dan zou men bij de huidige stand van zaken de geest nog steeds niet fysisch kunnen meten, want een gedachte is als gedachte nu eenmaal iets anders dan een reeks zenuwimpulsen. Dit inzicht is trouwens al in de 17e eeuw door de Franse wijsgeer René Descartes geformuleerd. Hij geloofde juist om die reden ook niet in het bestaan van bewustzijn bij dieren. Dieren waren voor hem indrukwekkende robots zonder echte gedachten of gevoelens. Eigenlijk is Descartes daarmee ook de moderne grondlegger geworden van het vraagstuk naar het bewustzijn bij dieren.
Inmiddels zijn we meer dan driehonderd jaar verder, maar nog steeds is de controverse volgens velen niet bevredigend opgelost. Zelfs in 1997 deed psycholoog Bermond nog de uitspraak dat je waarschijnlijk maar van een klein aantal diersoorten mag verwachten dat ze bewustzijn bezitten. Dit zijn volgens hem de mens, de mensapen en mogelijk nog de dolfijnen en walvisachtigen. Deze diersoorten bezitten namelijk net als de mens een geprononceerde neocortex. Bij de mens lijkt die neocortex nauw in verband te staan met bewuste ervaringen. Als er iets mis is met deze hersenstructuur, valt (meestal) een deel van het menselijk bewustzijn uit.

Bewustzijn afleiden uit gedrag
Als men zich dus alleen op de hersenen van één bepaalde diersoort richt en de menselijke hersenen als maatstaf neemt, komt men tot dergelijke conclusies. Conclusies die hoogstwaarschijnlijk niet gegrond zijn. In plaats van de specifieke menselijke hersenstructuren als maatstaf te nemen, kan men veel beter uitgaan van het feit dat de hersenen van mens en dier in het algemeen behoorlijk veel op elkaar lijken en men dus ook veel overeenkomsten in beleving mag verwachten. Het belangrijkste criterium is daarbij dan echter niet de hersenstructuur maar het gedrag. Als een bepaalde gedraging doet vermoeden dat er sprake is van een vorm van beleving, is het ontbreken van een bepaalde structuur in het dierenbrein geen doorslaggevend bewijs voor het tegendeel. Indien het dat wel was, dan zouden we ons namelijk geen raad meer weten met uitzonderingen zoals de patiënten met een waterhoofd die John Lorber heeft gedocumenteerd.
We kunnen dus niet te veel nadruk leggen op de overeenkomsten in hersenstructuur, maar moeten ons veel meer concentreren op overeenkomsten in gedrag. Als we dat doen, zien we in ieder geval dat vogels en zoogdieren complexe psychologische wezens zijn waarbij we ook complexe vormen van bewustzijn kunnen verwachten.

Onze gedomesticeerde prooidieren
Dierpsychologie in de vorm van onderzoek naar psychologische processen en bewustzijn bij dieren is heel belangrijk. Allereerst vanwege de interessante informatie die het oplevert. Het in kaart brengen van de psychologie van dieren is een tegenhanger van het in kaart brengen van hun biologie. Dan wordt het beeld dat we van de fauna hebben pas echt compleet en dan kunnen we bovendien onze eigen positie binnen het dierenrijk pas goed bepalen.
Maar naast die wetenschappelijke belang zit er ook een ethisch belang aan modern dierpsychologisch onderzoek vast. Hoe meer we van dieren als psychologische wezens te weten komen, des te groter onze verantwoordelijkheid tegenover hen wordt. Stel bijvoorbeeld dat we uit onderzoek concluderen dat er een smaak aan een of ander voer zit waar bepaalde dieren helemaal niet van houden, dan zou het onethisch zijn om ze dit voer toch weer steeds voor te zetten.
Dit voorbeeld is nog tamelijk triviaal. De homo sapiens heeft sinds mensenheugenis dieren voor zijn eigen gemak en genoegen gebruikt. En dat waren slechts gedeeltelijk primitieve wezens zoals wormen of oesters. Meestal waren en zijn het juist complexe zoogdiersoorten, zoals varkens, die de mens houdt als een soort gedomesticeerde prooidieren.
De gemiddelde 'geciviliseerde' persoon komt echter niet in aanraking met de praktijk van de veeteelt. Dit is iets waar bijna alleen de boeren, vrachtwagenchauffeurs en personeel van slachthuizen mee te maken hebben. Alleen als het helemaal misgaat, zoals in het geval van de 'gekke koeien'-ziekte of de verwoestende varkenspest, beseffen we pas waar onze karbonade en biefstuk eigenlijk vandaan komen. Het is gelukkig nog steeds zo dat mensen geschokt raken als ze zien dat varkens en biggetjes massaal op een brute manier 'preventief' worden vernietigd, maar toch zijn we gewend met twee maten te meten. De Australische filosoof Peter Singer spreekt in dit verband van speciesism, het discrimineren van andere soorten alleen omdat geen mensen zijn.

Naar kennis van welzijn
Speciesisme is mede het gevolg van een gebrek aan besef dat varkens, koeien, schapen, geiten en wat dies meer zij gevoelige en soms zelfs behoorlijk intelligente dieren zijn. De beschikbare kennis is nog weinig tot het grote publiek doorgedrongen.
Ook van het verhaal dat de dieren die voor menselijke consumptie worden gedood, tenminste een fijn leven hebben gehad, klopt in de meeste gevallen niets. Zelfs in een scharrelsetting wordt een dier opgescheept met veel te veel soortgenoten, waardoor het niet normaal kan functioneren. Dat geldt bijvoorbeeld voor varkens, die een gevarieerde omgeving nodig hebben om hun onderzoekingsdrift te kunnen bevredigen, maar evenzeer voor kippen, die elkaar dan ook helemaal kaal pikken, of voor kistkalveren, die letterlijk helemaal geen kant uit kunnen. Het is in zekere zin ongehoord dat er zogeheten psychologisch 'welzijnsonderzoek' wordt gedaan naar het welbevinden van landbouwhuisdieren, als men beseft dat de uitkomsten van dit onderzoek nauwelijks worden meegenomen in het landbouwbeleid. Aan de ene kant erkent men door dergelijk onderzoek dat dieren psychologische wezens zijn en dus gerespecteerd zouden moeten worden, aan de andere kant doet men dat binnen een 'speciesistisch' kader dat zuiver gericht is op het gebruik van dieren als economische objecten.
Als we optimistisch zijn, mogen we verwachten dat, zoals in de tv-serie Star Trek al voorspeld is, de mensheid van de toekomst vegetarisch zal zijn. Dolfijnen hebben vis nodig, maar de mens kan volledig gedijen op een vegetarisch dieet.

Dit artikel werd gepubliceerd in Psychologie, juli/augustus 1997, blz. 22-24.


Contact: titusrivas@hotmail.com