Dieren die weet hebben van zichzelf

door Titus Rivas

Eén van de verwijten de je menselijke vleeseters kunt maken, luidt dat ze speciësistisch zijn. Deze term van o.a. Richard Ryder en Peter Singer geeft aan dat je bepaalde dierlijke individuen minder goed behandelt dan mensen, alleen omdat ze niet bij de menselijke soort (species) horen.
Veel omnivoren vinden genoemde benaming te beladen, paradoxaal genoeg juist omdat ze van mening zijn dat je discriminatie van dieren niet mag vergelijken met discrimina­tie van bijvoorbeeld vrouwen (seksisme) of leden van een ander menselijk 'ras' (racisme). Anderen komen er echter voor uit dat ze inderdaad speciësistisch georiënteerd zijn.
Vaak voeren ze hier traditionele religieuze argumenten voor aan, maar soms proberen ze hun houding rationeel te onderbouwen door te wijzen op volgens hen belangrijke psychologische verschillen tussen mensen en dieren. De relevantie van enkele verschillen is in feite al eeuwen geleden aan de kaak gesteld door een fiosoof als Jeremy Bentham (1) die beroemd werd om zijn utspraak: 'De vraag is niet 'Kunnen ze nadenken?' of "Kunnen ze praten?. maar 'Kunnen ze lijden?'" Maar andere kenmerken lijken nog steeds actueel, zoals de aanwezigheid van zelfbewustzijn.

Zelfbewustzijn als moreel criterium
Onder zelfbewustzijn verstaan we door­gaans een besef dat iemand heeft van zichzelf als handelende, voelende, den­kende en willende persoon. Dit besef is van belang om je leven bewust gestalte te kunnen geven en je bewust te verhou­den tot jezelf en anderen. Zo is zelfbe­wustzijn ook essentieel voor het vermo­gen om je in anderen te verplaatsen en die anderen te zien als wezens met een innerlijk leven zoals jijzelf. Alleen zelfbe­wuste wezens kunnen daarom mededo­gen hebben voor anderen en zich ver­antwoordelijk gedragen. Als je uitgaat van een concept van rechten als iets waar ook plichten tegenover moeten staan, hoef je alleen rechten toe te ken­nen aan zulke wezens. Gelukkig zien veel aanhangers van mensen- of dieren­rechten het anders. Rechten horen voor hen onvoorwaardelijk te zijn, zodat bij­voorbeeld ook een dementerende vrouw die niet meer weet wie ze is nog steeds haar basale recht op leven behoudt.
Daarnaast impliceert zelfbewustzijn onder meer dat je plannen met je eigen toekomst kunt hebben en ook dat je van anderen kunt houden, waardoor het volgens een aantal denkers erger zou zijn om een zelfbewust wezen te doden dan een wezen zonder zelfbesef. Niemand minder dan Peter Singer (1996) is een voorstander van het maken van dit type moreel relevant onderscheid. Zelfbewus­te wezens, oftewel 'personen' zoals hij ze noemt, hebben voor Singer een onvervreemdbaar recht op leven en mogen niet onnodig gedood worden. Wezens zonder zelfbewustzijn zou je echter vol­gens hem in principe wel mogen gebrui­ken voor bepaalde menselijke doelein­den - ook wanneer dat hun dood bete­kent - zolang de utilistische (2) voordelen daarvan maar duidelijk lijken op te we­gen tegen de nadelen. Voor Singer is het vanuit deze gedachte in uitzonderlijke gevallen zelfs geoorloofd om bijvoor­beeld baby's met het Down-syndroom niet alleen te aborteren maar ook nog na de geboorte te euthanaseren (en eventu­eel te 'vervangen' door middel van de verwekking van nieuwe, gezonde baby's).
Peter Singer heeft veel kritiek gekregen op deze visie en niet ten onrechte. Het is namelijk bizar om het leven van een wezen pas waardevol te achten als dat wezen voldoende zelfbewustzijn heeft om zelf de waarde van zijn bestaan in te zien en gestalte te geven. Je wordt immers niet pas een voelend en erva­rend subjectief wezen als je weet dat je zo'n subject bent. We moeten individuele wezens met een innerlijk leven dan ook altijd zoveel mogelijk respecteren.
Natuurlijk is het daarbij wel van belang om te weten of een bepaald dier zelfbe­wust is, zodat je ongeveer weet hoe het zijn bestaan beleeft. In uitzonderlijke, acute noodgevallen van leven en dood zou het misschien zelfs verdedigbaar kunnen zijn om een zelfbewust wezen te bevoorrechten boven andere wezens. Maar dat is iets heel anders dan de aanwezigheid van zelfbesef als voorwaarde beschouwen om onder alle omstandig­heden het recht op leven van een con­creet individu te respecteren. Alleen zijn de meeste tegenstanders van Singer helaas zelf weer (o.a. christelijke) speciësisten, zodat ze uitsluitend onvoor­waardelijk respect voor de individuele mens voorstaan.

Komt zelfbewustzijn alleen bij mensen voor?
Een speciësisme waarbij men wezens zonder zelfbewustzijn inferieur acht aan zelfbewuste dieren zal in de praktijk bijna altijd gepaard gaan met een onbe­schaamd antropocentrisme (3). Het is inte­ressant om vast te stellen dat deze link niet langer te verdedigen valt sinds men vanaf de jaren '70 onderzoek heeft ge­daan naar zelfbewustzijn onder dieren.
Het bekendste voorbeeld hiervan betreft de zogeheten spiegelproeven van dr. Gordon G. Gallup (Gallup, 1970; Gallup et al, 2002). Deze onderzoeker bracht individuele mensapen onder ver­doving en smeerde daarbij wat geurloze verf op hun voorhoofd. Nadat ze bij waren gekomen, werden ze vervolgens geconfronteerd met een spiegel. In ieder geval chimpansees, bonobo's en orangoetans bleken te begrijpen dat ze hun eigen spiegelbeeld konden zien en dat de verf in de spiegel zich dus in werke­lijkheid op hun eigen gezicht bevond. Gorilla's slaagden over het algemeen minder goed bij dit soort proeven, hoewel er wel aanwijzingen zijn voor zelfherkenning bij een gorilla die vanaf haar vroegste jeugd contact had met mensen (Patterson & Cohn, 1994). Mogelijk leent de natuurlijke leefwijze van gorilla's zich dus niet voor dit soort experimenten.
Spiegelproeven zijn inmiddels uitgevoerd bij talloze diersoorten en naast mens­apen (en natuurlijk mensen) slagen alleen dolfijn- en walvisachtigen hiervoor (Reiss & Marino, 2001). Zoals bij elk controversieel wetenschap­pelijk onderzoek bestaan er overigens ook op dit gebied sceptici, zoals Daniel Povinelli (Povinelli, 1996; Povinelli & Giambrone, 2000), die proberen de implicaties van de spiegelproeven te ontkrachten. Maar over het algemeen lijkt men er toch van uit te gaan dat leden van een aantal niet-menselijke diersoor­ten in staat zijn tot zelfherkenning en daarmee in ieder geval ook een vorm van zelfbewustzijn bezitten.
Merkwaardig genoeg zijn onder meer 'gewone' apen (monkeys), olifanten en papegaaien wel in staat om een spiegel te gebruiken om hun omgeving mee te onderzoeken, maar niet om er ook hun eigen lichaam mee te verkennen. Aangezien deze dier­soorten hoog scoren op allerlei intelli­gentietests en een complex sociaal leven hebben waarbij ze zich lijken te verplaat­sen in andere dieren, lijkt het onwaar­schijnlijk dat zelfherkenning een voor­waarde is voor alle vormen van zelfbe­wustzijn (4). De spiegelproeven meten ver­moedelijk slechts één vorm of uiting van zelfbewustzijn, maar in ieder geval maken ze wel duidelijk dat niet alleen men­sen een besef van zichzelf hebben. Het is dus zelfs met zelfbewustzijn als criteri­um niet verdedigbaar om ethisch alleen rekening te willen houden met mensen.

Een kwalijke verwarring
De erkenning van zelfbewustzijn bij mensapen, dolfijnen en walvisachtigen heeft niet alleen maar positieve gevolgen gehad binnen de academische wereld. Sommige auteurs, waaronder nota bene Gordon Gallup, stelden opeens dat alleen zelfbewuste dieren subjectieve gevoelens, gedachten, verlangens of gewaarwordingen kunnen hebben (5). Alle andere dieren zouden volgens hen dus een soort biologische robots zijn zonder enige vorm van bewustzijn. Strikt geno­men zouden daarmee ook uitsluitend zelfbewuste wezens ons respect verdie­nen. Indien men slagen bij de spiegel­proeven ook nog als het enige geldige criterium hanteert voor de aanwezigheid van zelfbewustzijn, zijn de consequen­ties niet meer te overzien.
Een vergelijk­baar macabere dwaling zie je bij Bob Bermond (1997) die aan de hand van neurologische studies alleen van zelfbe­wuste dieren lijkt aan te nemen dat ze subjectieve ervaringen hebben. Dit soort posities gaan veel verder dan die van Peter Singer, omdat wezens zonder zelf­bewustzijn niet zozeer beduidend minder respect zouden verdienen dan zelfbe­wuste wezens, maar helemaal geen res­pect (Rivas. 2003). Ze tellen letterlijk niet meer mee bij ethische afwegingen. Dierpsychologisch onderzoek gaat al heel lang gebukt onder reductionistische opvattingen over dieren en het lijkt wel alsof voor sommigen de wetenschappe­lijke erkenning van zelfbewustzijn bij een paar uitzonderlijke diersoorten afgekocht moet worden met de ontkenning van elke vorm van bewustzijn in de rest van de fauna. Veel meer mag je misschien ook niet verwachten binnen speciësistische tradities.

Noten
1. Jeremy Bentham. An introduction to the Principles of Morals & Legislation. uit 1789.
2 Utilisme: ethische stroming waarbij men streeft naar een maximalisering van baten oftewel 'nut'. genot of geluk en minimalisering van kosten ofte­wel pijn, leed of ongeluk. Niet degene ofe genot of pijn ervaart, maar dat genot of pijn zetf staan cen­traal in de zuiver utilistische kosten-baten analyse.
3 Antropocentrisme: wereldbeeld dat de mens volle­dig centraal stelt.
4. Sinds ik dit artikel in 2005 schreef is er echter nieuw bewijsmateriaal gepubliceerd dat uitwijst dat ook olifanten kunnen slagen bij spiegelproeven, zie: Olifanten herkennen zichzelf in de spiegel.
5. Het voert hier te ver om uit te leggen waarom Gallup dat denkt, zie: Rivas & Rivas, 1991.

Literatuur
- Bermond, B. (1997). The myth of animal suffering, in Marcel Dol, e.a. (red.) Animal Consciousness and Animal Ethics. Assen: Van Gorcum.
- Gallup, G. G., Jr. (1970) 'Chimpanzees: Self-recog-nition' Science, 167: 86-87.
- Gallup, G. G., Jr., Anderson, J. R., & Shillito, D. J. (2002) The Mirror Test' in: Bekoff, Allen, en Burghardt (red.) The cognitive animal: Empirical and theoretical perspectives on animal cognition (p. 325-333). Cambridge, MA: MIT Press.
- Patterson, F.G.P., & Cohn, R.H. (1994). 'Self-recog-nition and self-awareness in lowland gorillas', in: S. T. Parker, R. W. Mitchell en M. L. Boccia (red.) Self-awareness in animals and humans: develop-mental perspectives (p. 273-290). New York: Cambridge University Press.
- Povinelli, DJ. (1996) 'Chimpanzee theory of mind?', in: P. Carruthers en P. Smith (red.) Theories of Theories of Mind. Cambridge: Cambridge University Press.
- Povinelli, DJ. and Giambrone, S.J (2000) 'Inferring Other Minds: Failure of the Argument by Analogy'. Philosophical Topics 27:161-201.
- Reiss, D. & Marino, L. (2001) 'Mirror self-recognition in the bottlenose dolphin: A case of cognitive convergence'. Proceedings of the National Academy of Science, 98: 5937-5942.
- Rivas, E., & Rivas, T. (1991). 'Bewustzijn bij die­ren'. Antropologische Verkenningen, 10,2, 32-409.
- Rivas, T. (2003). Onrechtvaardig diergebruik: essa­ys over dieren, ethiek en veganisme. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Singer, P. (1996). Rethinking Life and Death: The Collapse of Our Traditional Ethics. New York: St. Martin's Press.

* Met dank aan René van Delft.

Dit artikel werd gepubliceerd in Vega!, nr. 64, lente/zomer 2005, blz. 20-21.

Contact: titusrivas@hotmail.com