TRANSHUMANISME
De convergentie van evolutie, humanisme en informatietechnologie
Jos de Mul
Het humanisme (…) is niets anders
dan het vertrouwen, dat de geestelijke krachten, die nodig zijn om het leven
tot zijn hoogste mogelijkheden te brengen, gewekt worden door de omgang met
mensen in heden en verleden, die over die krachten beschikken.
--H.J. Pos
Het humanistische gedachtegoed is in de afgelopen eeuwen uitgekristalliseerd
via een groot aantal confrontaties en interacties met andere stromingen. Zoals
Harry Kunneman terecht heeft opgemerkt zijn de humanisten daarbij in het verleden
veelal in het offensief geweest:
"Als vertegenwoordigers van een universele mensvisie trokken zij ten
strijde tegen traditionalisme en religieus dogmatisme, in naam van waarden als
redelijkheid, gelijkwaardigheid, medemenselijkheid en onbelemmerde zelfontplooiing.
In die strijd wisten zij de geschiedenis aan hun zijde, de geschiedenis van
de westerse beschaving en daarmee ook de geschiedenis van de mensheid, vanaf
het stralende begin van de ware humanitas in de antieke cultuur tot en met het
uitzicht op 'welvaart en welvaren voor allen' dat door industrialisering, modernisering
en verwetenschappelijking geboden werd. Het positieve zelfbeeld van het twintigste-eeuwse
humanisme wordt ten diepste door zijn zelfbewuste moderniteit gestempeld, door
het trotse besef ten opzichte van religie en traditie de positieve, toekomstgerichte
kracht te vertegenwoordigen."1
Volgens Kunneman lijken de rollen aan het einde van
de twintigste eeuw omgedraaid. In het bijzonder in de confrontatie tussen humanisme
en postmodernisme zijn het de humanisten die in de verdediging worden gedrongen.
De humanisten, niet gewend vanuit een defensieve positie te argumenteren, gaan
deze confrontatie vaak uit de weg door het postmodernisme gemakzuchtig af te doen
als 'ongebreideld relativisme' of 'onvervalst nihilisme'. Volgens Kunneman is
dat een weinig vruchtbare strategie, niet alleen omdat het postmodernisme behartigenswaardige
kritiek zou hebben geuit op de nauw met het moderne humanisme verstrengelde technisch-wetenschappelijke
rationaliteit en het vertrouwen in de maakbaarheid en beheersbaarheid van de wereld,
maar vooral ook omdat de postmoderne kritiek wordt gedragen door waarden die in
de humanistische traditie een centrale plaats innemen, zoals zelfontplooiing,
levenskunst en radicale zelfkritiek. In Kunnemans visie is het postmodernisme
een geradicaliseerde vorm van humanisme, die het humanisme in staat stelt humanistische
noties als individualiteit, autonomie en gemeenschappelijkheid opnieuw en radicaler
te denken (76).
Hoewel Kunneman in zijn artikel de postmoderne kritiek op
het denken in hiërarchisch gewaardeerde opposities - hij noemt als voorbeelden
hoog-laag, blank-zwart, modern-traditioneel, man-vrouw, autochtoon-allochtoon,
rijk-arm, waar-onwaar - onderschrijft, maakt hij in zijn poging humanisme en postmodernisme
te verzoenen zelf op een opvallende wijze gebruik van deze denkfiguur. Zowel ten
aanzien van het humanisme als ten aanzien van het postmodernisme onderscheidt
hij namelijk een goede en een slechte variant. Zo plaatst hij tegenover het slechte,
met technische rationaliteit en beheersingsdenken verbonden humanisme uit de negentiende
en twintigste eeuw het goede, onder andere door Montaigne vertegenwoordigde humanisme
uit de zestiende eeuw, dat in het teken staat van lichamelijkheid, contextualiteit
en openheid (68). En ten aanzien van het postmodernisme onderscheidt Kunneman
het goede, door humanistische waarden geïnspireerde postmodernisme van Lyotard
en consorten van het slechte postmodernisme, dat samenvalt met de hedendaagse,
door en door moderne, laatkapitalistische consumptiecultuur, die wordt
gekenmerkt door de nieuwe dominantie van het beeld boven de tekst, van de
videoclip boven de roman, van de databank boven het archiefkaartje, van het netwerk
boven de briefwisseling en de globalisering en flexibilisering van industriële
en postindustriële productieprocessen en het ontstaan van wereldomspannende
amusements- en informatienetwerken met steeds snellere omlooptijden (67).
Hoewel ik niet zou willen ontkennen dat er interessante overeenkomsten
bestaan tussen het zestiende-eeuwse humanisme en bepaalde motieven in het postmoderne
denken, en bovendien onderschrijf dat deze motieven relevant zijn voor de zelfreflectie
en zelfkritiek van het huidige humanisme,2
ben ik van mening dat Kunneman door de door hem gehanteerde dichotomieën geen
recht doet aan het complexe en ambivalente karakter van de (post)moderne cultuur.3
Het karikaturale beeld dat hij van het 'slechte' (want hypermoderne) postmodernisme
schetst, voert hem zonder noemenswaardige argumentatie tot de conclusie dat deze
vorm van postmodernisme nog veel nihilistischer blijkt te zijn en veel bedreigender
voor centrale humanistische ideeën zoals de rationaliteit en de autonomie van
het subject, dan de principiële kritiek die postmoderne filosofen op die ideeën
naar voren brengen (67). Kunneman vervalt daarmee in dezelfde gemakzuchtige
afwijzing van onwelgevallige kritiek die hij zijn medehumanisten verwijt, en hij
ontneemt zichzelf en zijn lezers daardoor de mogelijkheid een serieuze confrontatie
aan te gaan met de mijns inziens niet minder radicale kritiek die vanuit dit 'slechte'
postmodernisme op het humanisme wordt geuit.
Deze confrontatie is alleen daarom al van het grootste belang
voor het humanisme, omdat de door Kunneman met het 'slechte' postmodernisme verbonden
kapitalistische informatiemaatschappij zich razendsnel en op mondiale schaal aan
het ontwikkelen is tot het dominante maatschappijtype.4
Humanisten zullen hoe dan ook een positie moeten innemen tegenover deze ontwikkeling.
Wat deze confrontatie nog dringender maakt, is dat ook deze hypermodernen claimen
dat zij bij uitstek de dragers zijn van het humanistische gedachtegoed. In hun
visie heeft de door Kunneman verfoeide verstrengeling van humaniteit en
technische rationaliteit (70) juist in belangrijke mate bijgedragen aan
de realisatie van humanistische idealen als redelijkheid, gelijkwaardigheid,
medemenselijkheid en onbelemmerde zelfontplooiing (65). De genoemde confrontatie
met het 'slechte' (hypermoderne) postmodernisme is ten slotte van levensbelang
voor het huma(nism)e, omdat de hypermodernen juist aan het humanistische ideaal
van onbelemmerde zelfontplooiing hun motivatie ontlenen om de mens en zijn beperkingen
te boven te komen.
Het is niet mijn bedoeling in dit artikel de hiërarchische
oppositie tussen het 'goede' (anti-moderne) en 'slechte' (hypermoderne) postmodernisme
opnieuw om te draaien en tegenover Kunneman een pleidooi te houden voor het laatste.
Het gaat er mij veeleer om de door Kunneman veronachtzaamde zijde van de confrontatie
tussen humanisme en postmodernisme en de daaruit voortvloeiende vragen te belichten.
Ik zal dat doen door een bespreking van het gedachtegoed van het transhumanisme,
een beweging die het hypermoderne programma van het 'slechte' postmodernisme het
meest expliciet en radicaal uitdraagt. Na een introductie van het programma van
deze beweging, die zich toespitst op het werk van Hans Moravec (§1), zal ik vanuit
een evolutionistisch-technologisch perspectief betogen dat het door de transhumanisten
gepropagandeerde toekomstscenario niet zonder plausibiliteit is (§2). Ten slotte
zal ik enkele van de radicale normatieve vragen die het transhumanistische programma
aan het humanisme voorlegt, aan de orde stellen (§3).
1 Transhumanisme
Der Mensch
ist Etwas, das überwunden werden soll. Was habt ihr gethan, ihn zu überwinden?
--Friedrich Nietzsche
Het begrip 'transhumanisme' is net als 'humanisme' een verzamelnaam
voor een cluster van denkbeelden en meer of minder georganiseerde bewegingen.
Hoewel het begrip al vanaf het eind van de jaren veertig opduikt bij schrijvers
en wetenschappers als Aldous Huxley, Abraham Maslow en Robert Ettinger is de beweging
vooral geïnspireerd door FM-2030 (pseudoniem voor F.M. Esfandiary), die de filosofie
van het transhumanisme heeft uitgewerkt in zijn trilogie Up-wingers,
Telespheres en Optimism One (1970) en heeft samengevat in Are
You a Transhuman?(1989).5
De colleges die Esfandiary aan het eind van de jaren zeventig verzorgde aan de
UCLA (Berkeley) brachten een groep gelijkgestemde geesten bij elkaar, die sinds
1988 het Extropy Magazine uitgeven, en die zich
in 1991 onder leiding van Max More hebben verenigd in het World
Extropy Institute, dat o.a. nieuwsbrieven uitgeeft, conferenties organiseert
en een drukbezochte Website op het Internet onderhoudt.6
Ook in Europa hebben de transhumanisten zich georganiseerd, in Zweden bijvoorbeeld
rondom de website van Anders Sandberg.7
In ons taalgebied zijn de transhumanisten eveneens actief. In België treffen we
veel transhumanistische thema's aan in de onderzoeksgroep Principia
Cybernetica aan de Vrije Universiteit Brussel, die onder leiding staat
van Johan Heylighen,8 terwijl
in Nederland in 1997 Transcedo: de Nederlandse Transhumanisten
Vereniging werd opgericht. In 1998 kwam met de oprichting van de World
Transhumanist Association een overkoepelend orgaan tot stand, dat o.a.
de uitgave verzorgt van de elektronische Journal of Transhumanism.9
Op dit moment is de beweging nog vrij klein. Wereldwijd hebben de verenigingen
naar schatting niet veel meer dan enkele duizenden leden, die vooral afkomstig
zijn uit de hoek van de natuurwetenschapppen en de informatietechnologie. Bekende
sympathisanten zijn onder andere de robotspecialist Hans Moravec (Carnagy Mellon
University), kunstmatige intelligentie onderzoeker Marvin Minsky (Massachusetts
Institute of Technology), en Erik Drexler, een van de grondleggers van de nanotechnologie,
een techniek om stoffen op moleculair niveau te synthetiseren.
Hoewel de verschillende groepen niet op alle punten overeenstemmen
(de Amerikaanse extropisten hebben over het algemeen een wat libertijnser en marktgerichter
karakter dan de Europese transhumanisten), is er toch een vrij stabiele kern van
gedachten aan te wijzen. Het persbericht dat de oprichters van Transcedo ter gelegenheid
van de oprichting van deze vereniging de wereld instuurden, geeft een kernachtige
samenvatting van de uitgangspunten en het programma van de beweging:
Transhumanisme is (zoals de term al suggereert) een soort humanisme-plus.
Transhumanisten denken zich te kunnen verbeteren op sociaal, fysiek en mentaal
gebied, door gebruik te maken van rede, wetenschap en techniek. Daarnaast zijn
respect voor de rechten van het individu en het geloof in de kracht van menselijke
inventiviteit een belangrijk onderdeel van het Transhumanisme. Ook wijzen Transhumanisten
het geloof in het bestaan van bovennatuurlijke krachten die ons sturen af. Dit
alles samen vormt de kern van onze filosofie. De kritische en rationele benadering
die transhumanisten voorstaan, staat in dienst van de wil om de mens en de mensheid
te verbeteren in al zijn facetten.10
De beweging lijkt in grote lijnen de antropologische
en ontologische postulaten van het moderne humanisme te delen, zoals die in Nederland
door Van Praag zijn beschreven in zijn Grondslagen van
humanisme. Ook de transhumanisten gaan uit van de natuurlijkheid, verbondenheid,
gelijkheid, vrijheid en redelijkheid van de mens, en ook door hen wordt de wereld
ervaarbaar, bestaand, volledig, toevallig en dynamisch gedacht.11
De transhumanisten delen met de humanisten de opvatting dat de mens deel uitmaakt
van de natuur en als alle levende wezens onderworpen is aan de krachten van de
natuur. Ze onderschrijven dat mensen voor hun ontplooiing op elkaar aangewezen
zijn, gelijk zijn, en vrij in de zin dat zij een voortdurend praktische keuzevrijheid
bezitten. Ook wordt benadrukt dat de mens redelijk is en als zodanig verantwoording
kan en behoort af te leggen tegenover zichzelf en anderen. In de lijn van het
humanisme in de Engelstalige wereld is het rationaliteitsideaal van de transhumanisten
wel sterker dan het continentale humanisme georiënteerd op de natuurwetenschappen
techniek en in samenhang. Hun wereldbeeld is daarom vaak meer reductionistisch
en over het algemeen staan zij ronduit afwijzend tegenover de religie.12
Ten aanzien van de wereld gaan de transhumanisten er met de humanisten vanuit
dat de wereld is wat zij is en niet verwijst naar een transcendente werkelijkheid.
Ook onderstrepen zij de toevalligheid en dynamiek van de werkelijkheid in de zin
dat deze niet het gevolg is van een vooropgesteld (al of niet goddelijk) plan,
maar van niet aflatende contingente wordingsprocessen.
Er is echter ook een belangrijk verschil. Het 'plus' van het
transhumanisme is vooral gelegen in de radicale wijze waarop ze het humanistische
principe van menselijke ontplooiing invullen:
Transhumanisten onderscheiden zich van 'gewone' humanisten doordat
ze grenzen zoals de biologische leeftijdsgrens (nu ongeveer 80 jaar) niet klakke-loos
accepteren als 'natuurlijk' en-dus-goed. Ze zien vele mogelijkheden tot verbetering
van de lengte en kwaliteit van het leven van alle mensen als we onze verstandelijke
en technische mogelijkheden ten volle benutten. Transhumanisten zien technologische
vooruitgang niet als iets bedreigends, maar juist als een manier om de wereld
leefbaarder te maken, en om grenzen te verleggen. Ze denken bijvoorbeeld bij
genetische manipulatie niet direct aan verschrikkelijk misvormde wezens, maar
aan therapieën die erfelijke ziektes kunnen genezen, en die later mensen niet
alleen gezonder, maar eventueel ook mooier en slimmer kunnen maken.13
Behalve op biotechnologieën zoals genetische manipulatie en klonen richten
de transhumanisten hun hoop op de eerder genoemde nanotechnologie, met behulp
waarmee microscopisch kleine machines zouden kunnen worden gemaakt, die via de
bloedbanen overal in het lichaam hun heilzaam werkzaamheden zouden kunnen verrichten,
en op mens-machine integratie, bijvoorbeeld door de implantatie van kunstmatige
gewrichten, organen en zintuigen, of door de constructie van (neurale en elektronische)
interfaces tussen hersenen en computer. En transhumanisten die bang zijn te zullen
sterven voordat deze wondere wereld realiteit zal zijn, hebben hun hoop gezet
op cryogene suspensie. Gesterkt door de succesvolle toepassing van deze techniek
op bavianen laten transhumanisten (al naar gelang hun financiële draagkracht)
de hersenen of het gehele lichaam direct na overlijden bij zeer lage temperaturen
conserveren in de hoop dat de geest in de toekomst opnieuw tot leven zal worden
gewekt.14
Een van de meest radicale verwoordingen van dit transhumanistische
programma biedt Hans Moravec' boek Mind Children: The
Future of Robot and Human Intelligence uit 1988. De mens is volgens Moravec,
in weerwil van de intellectuele grandeur die hij temidden van de andere dieren
bezit, een uiterst gebrekkig wezen. Ons lichaam raakt gemakkelijk beschadigd door
uiteenlopende oorzaken als ongevallen, giftige stoffen, straling of een onevenwichtig
dieet. En ook wanneer het lichaam optimaal functioneert zijn de prestaties van
onze ledematen, zintuigen en hersenen niet erg indrukwekkend. In vergelijking
met veel andere dieren kunnen we niet erg hard lopen, is onze lichaamskracht uiterst
beperkt en raken we snel uitgeput. Ter compensatie is de mens van oudsher aangewezen
op werktuigen en machines. En onze geestelijke vermogens zijn al evenzeer aangewezen
op externe hulpmiddelen zoals het schrift en computers om de beperkingen in geheugen
en denkkracht te ondervangen. Bovendien verouderen we snel en is onze gemiddelde
levensduur van rond de tachtig jaar weliswaar langer dan die van alle andere primaten,
maar desondanks, en zeker in het licht van ons historisch besef, bijzonder beperkt.
En ofschoon de gemiddelde levensduur in sommige delen van de wereld in de loop
van de geschiedenis bijna is verviervoudigd van twintig naar tachtig jaar, lijkt
de maximale levensduur onveranderd honderdtwintig jaar te zijn gebleven. Hoewel
we door het implanteren van kunstmatige lichaamsdelen defecte onderdelen van ons
lichaam kunnen vervangen en door genetische manipulatie onze weerstand tegen een
aantal ziekten zouden kunnen vergroten, zouden daarmee volgens Moravec de aan
biologisch materiaal inherente beperkingen niet werkelijk overwonnen worden.
De oplossing die Moravec in Mind Children
voorstelt is het 'downloaden' van de menselijke geest in een kunstmatig lichaam
dat de beperkingen van het organische lichaam niet bezit. Moravec stelt zich daarbij
een procedure voor waarbij een hersenchirurgierobot die uitgerust is met miljarden
nanoscopisch kleine elektrische en chemische sensoren laag voor laag de hersenen
scant en vervolgens een computersimulatie maakt van alle fysische en chemische
processen in het breinweefsel.15
Dit computerprogramma wordt vervolgens gekopieerd naar het mechanische 'brein'
van de robot. Moravec vooronderstelt daarbij dat de geest een (bij)product is
van de materie (dat zich voordoet zodra een bepaalde complexiteit wordt bereikt),
en dat de identiteit van de geest niet is gelegen in de stof waarvan het brein
is gemaakt, maar in de structuur en de processen die zich daar afspelen. Een aanwijzing
voor deze 'pattern-identity' zien Moravec in het feit dat in de loop van een mensenleven
alle atomen in ons lichaam worden vervangen, maar de structuur, en daarmee de
geest, behouden blijft.16
De zojuist beschreven transmigratie
van de menselijke geest maakt de mens volgens Moravec potentieel onsterfelijk.
Door het maken van 'back-ups' van de geest, kan namelijk voorkomen worden dat
met het verongelukken van ons kunstmatige lichaam ons bewustzijn wordt uitgedoofd.
Omdat het aantal aardbewoners hierdoor natuurlijk nog veel sterker zou toenemen
dan nu reeds het geval is, zal het noodzakelijk worden het leven op andere planeten
voort te zetten. Dat zal echter geen probleem zijn, omdat onze niet-organische
lichamen beter geschikt zullen zijn aan de leefomstandigheden op andere planeten
dan organische lichamen en we bovendien onze geest razendsnel zullen kunnen verplaatsen
via (draadloze) computernetwerken en op de plaats van bestemming 'downloaden'
in een ander lichaam. Ook zouden we meerdere kopieën van onszelf kunnen maken.
Maar net als in het geval van biologische klonen zouden deze al snel een afzonderlijke
levensgeschiedenis krijgen en daarmee geleidelijk tot andere personen uitgroeien.
Hoe radicaal het 'downloaden' van de menselijke geest ook
lijkt te zijn, volgens Moravec zal het nog maar een eerste stap zijn in een fundamentele
transformatie van het menselijk leven. Het kunstmatige lichaam en de daarin gesimuleerde
geest zouden immers nog steeds veel van de beperkingen kennen van het menselijk
lichaam en de menselijke geest. Daarom zal het voor de hand liggen lichaam en
geest te 'upgraden', bijvoorbeeld door de verbetering van de zintuigen (zo zou
men bijvoorbeeld het oog kunnen uitrusten met zoomlenzen of geschikt kunnen maken
voor het waarnemen van infrarood licht) of door de snelheid en de geheugencapaciteit
van de hersenen te vergroten. En ongetwijfeld zal er ook een markt zijn voor het
implementeren van extra taalmodules of naslagwerken op uiteenlopende vakgebieden.
In de door kunstmatige intelligenties bevolkte virtuele werelden die door de computernetwerken
worden ontsloten, zullen we volgens Moravec op een bepaald moment wellicht zelfs
geneigd zijn ons materiële lichaam geheel achter ons te laten en er voor te kiezen
met uitsluitend een lichaamssimulatie of als louter geest (in de machine17)
voort te leven. Ook zou het volgens Moravec mogelijk zijn geesten geheel of gedeeltelijk
te combineren, waarbij de combinaties niet beperkt zouden hoeven te blijven tot
de menselijke soort. We zouden ook de ervaringen, vaardigheden en motivaties van
andere soorten kunnen toevoegen aan onze geest.
Ergens in de loop van deze transformatie zullen we zonder
twijfel ophouden menselijk te zijn. Maar dat is juist wat de transhumanisten uiteindelijk
voor ogen staat: de schepping van een posthumane levensvorm. In die zin streeft
het transhumanisme niet alleen voorbij het humanisme, maar ook voorbij het humane.
"Onze speculaties", zo schrijft Morvec, "eindigen in een supercivilisatie, de
synthese van al het leven in ons sterrenstelsel, dat zich, gevoed door de zon
voortdurend verbetert en uitbreidt, en steeds meer niet-leven omzet in geest.
Misschien expanderen elders in het heelal soortgelijke bellen. Wat gebeurt er
als we die ontmoeten? Wellicht een fusie, die slechts een vertaalschema tussen
beide geheugenrepresentaties zou vereisen. Een dergelijk proces, dat misschien
nu wel reeds ergens aan de gang is, zou het gehele universum omvormen tot één
grote denkende entiteit, een voorproefje van nog grotere dingen."18
De denkbeelden van de transhumanisten lijken op het eerste
gezicht een hoog science fiction gehalte te bezitten. Vooral het werk van Moravec
maakt soms de indruk een hypermodernistische orgie van maakbaarheids- en beheersingsfantasieën
te zijn. En misschien liggen de wortels nog wel dieper en hebben we hier te maken
met een geseculariseerde, maar daarom niet minder onrealistische versie van de
oude religieuze hoop op onsterfelijkheid, en een projectie van de voorheen aan
de goden toegeschreven alomtegenwoordigheid, almacht en alwetendheid in de mens.19
Een en ander maakt het verleidelijk het transhumanisme niet al te serieus te nemen.
Maar hoewel het transhumanisme inderdaad een curieus mengsel is van science
en fiction zou zo'n houding niet verstandig zijn.
Veel van de technologieën waarop de transhumanisten hun hoop hebben gevestigd
zijn immers al realiteit (genetische manipulatie, klonen, het implanteren van
pacemakers en van kunstmatige gewrichten, hartkleppen, insulinepompen en elektronische
zintuigen), ten minste op onderdelen succesvol gebleken (kunstmatig intelligente
schaakprogramma's) of op zijn minst met succes in laboratoriumsetting beproefd
(koppeling van en informatieoverdracht tussen zenuwcellen en elektronisch processors,
het nanotechnologisch herschikken van atomen, succesvolle cryogene suspensie van
bavianen), De evolutionair bioloog Gregory S. Paul en de kunstmatig intelligentie
expert Earl. D. Cox voorspellen in hun boek Beyond Humanity:
CyberEvolution and Future Minds (1996) dat, wanneer wetenschap en techniek
zich in hetzelfde tempo blijven ontwikkelen, een belangrijk deel van het transhumanistische
programma nog in de eerste helft van de eenentwintigste eeuw zal kunnen worden
gerealiseerd.20
En zelfs wanneer bepaalde transhumanistische vooronderstellingen
(bijvoorbeeld met betrekking tot de 'pattern identity' van de geest) geheel of
gedeeltelijk onjuist zouden zijn of de voorspellingen sterk overtrokken (zoals
de voorspellingen op het gebied van de kunstmatige intelligentie en robotica uit
de jaren vijftig en zestig jaren dat waren), is het zaak het transhumanistische
programma serieus te nemen. In zijn compromisloze radicaliteit expliceert dit
programma een tendens die kenmerkend is voor de ontwikkeling van menselijke cultuur
en die zijn grond lijkt te hebben in de daaraan ten grondslag liggende evolutie
van het leven.
2 Evolutionair toeval, versnelling en technologie
We have become, by the power of a glorious evolutionary accident called intelligence, the stewards of life's continuity on earth. We did not ask for this role, but we cannot abjure it. We may not be suited for it, but here we are.
--Stephen Jay Gould
Het (trans)humanistische postulaat dat de mens deel uitmaakt
van een zich voortdurend ontwikkelende natuur en aan haar wetten onderworpen is,
is niet in de laatste plaats geïnspireerd door Darwins evolutietheorie. Naast
Copernicus heeft waarschijnlijk geen enkele wetenschapper zo'n belangrijke bijdrage
geleverd aan de totstandkoming van het moderne wereldbeeld en de daarmee gepaard
gaande doorbreking van het religieuze wereldbeeld dat in de daaraan voorafgaande
eeuwen in Europa heerste.21
Het transhumanistische programma trekt de interpretatie van het verleden van de
evolutietheorie door naar de toekomst.
Volgens de huidige inzichten van de evolutietheorie stamt
al het leven op aarde af van gemeenschappelijke 'voorouders', primitieve micro-organismen
die ongeveer 4 miljard jaar geleden in de oceanen zijn ontstaan. Darwins centrale
these is dat de ontwikkeling van het leven zich voltrekt via een proces van natuurlijke
selectie. Dit proces berust op het verschijnsel dat zich bij de reproductie van
organismen altijd een bepaalde variatie voordoet in het nageslacht en dat in de
strijd om de schaarse levensbronnen de individuen die het best aangepast zijn
aan hun steeds veranderende omgeving de meeste kans hebben zich succesvol voort
te planten.22 Vooral wanneer
organismen zich in verschillende omgevingen onafhankelijk van elkaar ontwikkelen,
kunnen ze zich in de loop van de tijd tot verschillende soorten evolueren. In
dit proces van diversificatie zijn in de loop van deze miljarden jaren durende
ontwikkeling tientallen miljoenen verschillende soorten ontstaan (waarvan er momenteel
zo'n vier miljoen zijn beschreven), die met andere verwante soorten deel uitmaken
van biologische geslachten, families, orden, klassen, phyla en rijken. De mens
is naar evolutionaire maatstaven gemeten een bijzonder recente verschijning. De
homo sapiens, de huidige mens, is niet meer dan
enkele honderdduizenden jaren oud. Wanneer we de evolutie van het leven als een
dag voorstellen, verschijnt de mens pas anderhalve minuut voor middernacht op
het toneel en eindigt de prehistorie pas een seconde voor twaalf.
Een fundamenteel inzicht van het (neo)darwinisme, dat overeenstemt
met en ongetwijfeld van invloed is geweest op de ontwikkeling van de (trans)humanistische
postulaten, is dat de evolutie niet volgens een bepaald plan verloopt, maar in
meer dan een opzicht in het teken staat van blind toeval.23
De voor de ontwikkeling cruciale variatie in het nageslacht is afhankelijk van
toevallige mutaties die optreden in het genetische materiaal (wat enkele tientallen
malen per miljoen kopieën gebeurt en bij een deel daarvan daadwerkelijk leidt
tot voor de strijd om het bestaan relevante afwijkingen), van toevallige fluctuaties
van de frequenties van de genen van een generatie op de andere (genetische drift),
van de toevallige recombinatie van eigenschappen in het geval van geslachtelijke
voorplanting, en van toevallige veranderingen in het milieu van het organisme
(veranderingen van klimaat, verschuiving van continenten, meteoorinslagen etc.).
Toevalligheden zijn bovendien niet alleen werkzaam op het niveau van de genen,
maar spelen hun rol overal waar natuurlijke selectie zich voordoet, dus ook in
de omgang tussen individuele organismen, biologische soorten, culturen en denkbeelden
('memen').24
Een ander, door Stephen Jay Gould verwoord inzicht dat de
afgelopen decennia terrein heeft gewonnen in de evolutietheorie is dat de evolutie
geen gradueel proces is, maar met sprongen en in vlagen verloopt.25
Wanneer een soort een bepaald evenwicht bereikt, verandert deze vaak gedurende
lange tijd niet meer. In het licht van de fundamentele rol van het toeval kan
het patroon van de evolutie niet langer worden beschouwd als een eenvoudige 'kegel
van toenemende diversiteit', maar dient het daarentegen te worden beschouwd als
een proces van diversificatie én decimering. In de evolutie hebben zich namelijk
herhaaldelijk periodes van massaal uitsterven voorgedaan, waarna er een explosie
plaatsvond van vaak radicaal verschillende nieuwe levensvormen, die in betrekkelijk
korte tijd alle beschikbare ecologische niches bezetten, maar waarvan als gevolg
van de natuurlijke selectie vervolgens het merendeel verdwijnt en slechts een
gering aantal zich verder ontwikkelt. Een voorbeeld daarvan is de massale extinctie
aan het einde van het Precambrium (ca. 570 miljoen jaar geleden), die werd gevolgd
door de 'Cambrische explosie': een geconcentreerde diversificatie van meercellige
dieren, waarin tientallen nieuwe phyla (fundamenteel verschillende grondvormen
van lichaamsbouw) ontstonden.26
Ook in dit geval werd deze diversificatie gevolgd door een decimering. De overgebleven
levensvormen ontwikkelden zich vervolgens in een veelheid aan klassen, orden,
families, geslachten en soorten. Wanneer de door toevalligheden bepaalde decimering
in het Cambrium anders was uitgevallen, en de Pikaia (de voorloper van het phylum
der chordadieren, waartoe ook de homo sapiens behoort) in de natuurlijke selectie
ten onder zou zijn gegaan, dan zou het leven op aarde nu een totaal ander aanzien
hebben gehad en zou de homo sapiens in het geheel niet zijn ontstaan. Aangezien
de loop van de evolutie steeds complexere levensvormen laat zien, zou het allerminst
uitgesloten zijn dat er andere intelligente wezens zouden zijn ontstaan. Maar
de kans dat ze qua lichaamsbouw of intelligentie op de mens zouden lijken is uitermate
klein.
Met de toenemende complexiteit van het leven hangt ook het
proces van versnelling samen dat kenmerkend is voor de evolutie. Na het ontstaan
van de eerste eenvoudige eencelligen (prokaryoten) tussen 4 en 3,5 miljard jaar
geleden, duurde het bijna 2 miljard jaar voordat deze zich hadden geëvolueerd
tot complexere eencelligen met een kern met genetisch materiaal (eukaryoten).
Daarna gingen er ruim 1,4 miljard jaar overheen voordat (580 miljoen jaar geleden)
de eerste meercelligen op het toneel verschenen. Niet lang na de 'Cambrische explosie'
verschijnen de eerste gewervelden in zee en vanaf 400 miljoen jaar geleden verplaatste
een deel van het leven zich naar het land en ontwikkelden zich de eerste planten,
insecten en amfibieën. Rond 350 miljoen jaar geleden verschijnen dan de eerste
reptielen, die zich ontwikkelen tot reusachtige dinosauriërs, die tussen 200 en
65 miljoen jaar geleden de heerschappij over aarde hadden. Na hun plotselinge
uitsterven (een tweede voorbeeld van massale extinctie, die volgens een populaire
hypothese werd veroorzaakt door de inslag van een meteoriet op aarde), komen de
zoogdieren en vogels op een naar evolutionaire maatstaven uiterst snelle wijze
tot ontwikkeling. De ontwikkeling van de orde van de primaten kwam ongeveer 5
miljoen jaar geleden in een stroomversnelling, toen de voorouder van de mens zich
afscheidde van onze met de mensapen gemeenschappelijke voorouder. Deze Australopithecus
ontwikkelde zich vervolgens via de homo habilis
(2,4-1,8 miljoen jaar geleden), de homo erectus
(1,8 miljoen-300.000 jaar gelden) en de archaische homoïden (ca. 300-50.000 jaar
geleden) tot de moderne mens, de homo homo sapiens
(ca. 50.000 jaar geleden). Ofschoon de mens zich sindsdien anatomisch niet verder
heeft ontwikkeld, is de biologische evolutie gevolgd door een culturele en technische
(r)evolutie, die in termen van tienduizenden en vervolgens in duizenden, honderden
en nu, in het tijdvak van de informatietechnologie, wellicht zelfs in tientallen
jaren moet worden gemeten.
Deze versnelling is het gevolg van de toenemende complexiteit
van organismen en de daarmee gepaard gaande toename in genetische variatie. Er
bestaat namelijk een recht evenredige correlatie tussen de mate van genetische
variatie en de snelheid van de evolutie. Wanneer de variatie toeneemt (bijvoorbeeld
op het moment dat de eukaryotische cel met een kern met chromosomenparen ontstaat,
waardoor geslachtelijke voortplanting mogelijk wordt en daarmee een voortdurende
recombinatie van het genetisch materiaal), wordt de keuzemogelijkheid van de natuurlijke
selectie vergroot en gaat de evolutie over in een hogere versnelling. De voortdurende
toename van complexiteit en heterogeniteit van organismen én hun omgeving heeft
ertoe geleid dat de evolutie van het leven gekenmerkt wordt door een exponentiële
versnelling die tot op heden voortduurt.27
Deze versnelling neemt niet weg dat deze evolutionaire ontwikkelingen
onderworpen blijven aan blind toeval. Dat wil zeggen, tot het moment dat er met
de homoïden een (sub)familie ontstaat die dankzij haar intelligentie het toeval
ten dele naar haar hand kan zetten en daarmee het vermogen verwerft zelf in grijpen
in de verdere evolutie van het leven. Bij de homoïden zijn culturele 'mutaties',
zoals de uitvinding van het vuur, het conserveren van voedsel en het gebruik van
steeds geavanceerdere werktuigen, een steeds belangrijkere factor in het proces
van de evolutie geworden.28
Culturele 'mutaties' zijn niet uitsluitend, zoals in de biologische evolutie,
afhankelijk van toeval, maar worden vaak doelbewust voortgebracht.29 Cultuur kan,
zoals ik elders uitvoeriger dan ik hier kan doen heb betoogd, worden beschouwd
als een poging om het blinde toeval te bedwingen.30 Met name de moderne wetenschappen
en techniek hebben de mens krachtige instrumenten in handen gegeven om het voor
de natuurlijke selectie vereiste toeval naar de hand te zetten. Dat heeft ook
zijn neerslag op de biologische evolutie, die onderwerp wordt van een niet-natuurlijke
selectie. Door teelt wordt de toevalligheid van de genetische recombinatie onderworpen
aan een menselijk ontwerp en met behulp van genetische manipulatie worden zelfs
de voorheen toevallige genetische mutaties onderwerp van technisch beheer. Uiteindelijk
heeft de mens daarmee zeggenschap gekregen over zijn eigen evolutie.31 De mens is
daarmee het eerste dier geworden dat in staat is zijn eigen evolutionaire opvolgers
te creëren.32 En dat hoeven zelfs niet per se op koolstof en water gebaseerde levensvormen
te zijn zoals we die tot op heden kennen op aarde. We kunnen daarbij ook denken
aan op silicium gebaseerd kunstmatig leven (AL) en kunstmatige intelligentie (AI)
of aan cyborgs, halforganische, half machinale tussenvormen.
In dit kader is de ontwikkeling van de informatietechnologie
en informationistische wetenschappen van cruciaal belang.33
Op informatietechnologie gebaseerde wetenschappen als artificial
physics en artificial life worden, anders
dan de klassieke mechanische wetenschappen, niet zozeer gedreven door de vraag
hoe de werkelijkheid is, maar hoe deze zou
kunnen zijn. Deze 'modale wetenschappen' zijn niet langer primaire gericht
op nabootsing van de natuur, maar veeleer op de creatie van nieuwe natuur.34
Met behulp van een computersimulatie van de evolutie kunnen niet alleen talloze
alternatieve evoluties tot virtuele realiteit worden gemaakt, maar deze alternatieven
kunnen door middel van genetische manipulatie desgewenst ook in de fysische natuur
worden verwerkelijkt.35 Omgekeerd
worden inzichten uit de evolutietheorie ook toegepast bij de ontwikkeling van
kunstmatige levensvormen. Een van de redenen van het echec van het klassieke AI-onderzoek
was dat geprobeerd werd kunstmatige intelligentie top
down te programmeren. Omdat het aantal mogelijke wederzijdse interacties
tussen de instructies in een softwareprogramma bij een lineaire toename van het
aantral regels code exponentieel toeneemt, worden de programmeur al snel geconfronteerd
met een onhanteerbare complexiteit.36
Om die reden heeft de bottom up benadering de afgelopen
jaren aan populariteit gewonnen in het AI- en AL-onderzoek. Bij deze benadering
worden AI- en AL-programma's zo geprogrammeerd (o.a. door gebruik te maken van
genetische of evolutionistische algoritmen) dat zij zich in een proces van (on)natuurlijke
selectie zelf verder kunnen ontwikkelen. Deze benadering, zo stelt Moravec in
zijn publicaties na Mind Children, heeft bovendien
op download-procedure voor dat hij niet gebukt gaat onder de last van de evolutionaire
bagage van het menselijk lichaam.37
In het licht van de voorafgaande evolutie van het leven op
aarde is het niet ondenkbaar dat deze dankzij de informatietechnologie opnieuw
een explosie te zien zal geven van radicaal verschillende, op verschillende grondschema's
van lichaamsbouw (phyla) gebaseerde levensvormen, die tezamen een nieuw rijk (of
wellicht zelfs een variëteit aan rijken) in de taxonomie van het leven zullen
vormen naast de bestaande rijken van de Animalia, Plantae en Fungi, Protista (eencelligen
met een complexe cel) en Monera (eenvoudige eencelligen). En als de evolutionaire
geschiedenis zich herhaalt, kunnen we na een korte periode waarin deze veelheid
van verschillende nieuwe levensvormen alle niches in de natuurlijke, culturele
en (vooral ook) virtuele wereld hebben bezet, opnieuw een decimering verwachten,
waarna een gering deel daarvan de fakkel van de evolutie verder zal dragen.
In de vorige paragraaf merkte ik al op dat veel technieken
die vereist zijn voor de realisatie van de drie geschetste alternatieven (genetische
manipulatie van het menselijke organisme, de constructie van cyborgs en de ontwikkeling
van kunstmatig leven en kunstmatige intelligentie) reeds realiteit of op zijn
minst in ontwikkeling zijn. Wanneer we bovendien de exponentiële versnelling van
de evolutie serieus nemen, dan kunnen we ons ook niet troosten met de gedachte
dat het onze tijd nog wel zal duren. Zelfs het echec van het met overspannen verwachtingen
omgeven kunstmatig intelligentie-onderzoek geeft daartoe geen reden. Kenmerkend
voor exponentiële ontwikkelingen is dat we geneigd zijn hun effecten op korte
termijn te overschatten, terwijl we hun effecten op de wat langere termijn meestal
schromelijk onderschatten.
Ook een deel van de fundamentele kritiek die van verschillende zijden - ik denk
daarbij aan filosofen als Searle, Dreyfus en Lyotard38
- is ingebracht tegen de vooronderstelliingen van het transhumanistische programma
geeft mijns inziens weinig reden om dit programma als niet plausibel af te wijzen.
Een belangrijk deel van deze kritiek gaat namelijk ten onrechte uit van de antropocentrische
vooronderstelling dat de mens de maat is van iedere vorm van kunstmatige intelligentie
en kunstmatig leven. Wanneer bijvoorbeeld wordt beargumenteerd dat computers nooit
echt intelligent zullen zijn, bewustzijn zullen bezitten of echte ervaringen zullen
hebben, dan gaat men er daarbij (nog geheel afgezien van de vraag of deze kritiek
hout snijdt of niet), al te gemakkelijk uit dat de (in organische lichamen gesitueerde)
vorm van intelligentie die in homo sapiens sapiens
tot ontwikkeling is gekomen, de maatstaf voor intelligentie überhaupt is. Dit
'koolstofchauvinisme' is nogal kortzichtig. Vliegtuigen kunnen net als vogels
vliegen, maar ze danken dat vermogen niet aan een letterlijke nabootsing van de
vleugels van vogels. Ook kunstmatig leven en kunstmatige intelligentie hoeft geen
letterlijke nabootsing van organisch leven en organische intelligentie te zijn
om essentiële kenmerken (zoals het vermogen tot reproductie, creativiteit en het
vermogen tot leren) daarmee te delen. Zo delen computervirussen, ondanks het feit
dat reproductiewijze materieel afwijkt van die van natuurlijke virussen, met deze
virussen een aantal belangrijke kenmerken. Zelfs wanneer kunstmatig, op silicium
gebaseerde levensvormen nooit het stadium van (menselijk) bewustzijn zouden bereiken,
is het denkbaar dat ze zich op een andere, zo niet meer succesvolle wijze dan
de mens zullen handhaven in de ontwikkeling van het leven.
Vanaf het einde van de oude steentijd (paleolithicum)
tot aan de nieuwe steentijd (neolithicum) ontwikkelde
zich de mens zoals we die nu nog kennen (homo sapiens
sapiens). Daarmee kwam een vorm van intelligentie tot leven, die op wezenlijke
punten afweek van voorafgaande vormen van organische intelligentie en die de evolutie
van het leven op aarde een nieuwe wending gaf. Misschien staan we wel aan de vooravond
van de nieuwste steentijd, waarin het intelligente
leven op aarde een voor de mens onherkenbare nieuwe vorm en richting zal krijgen.
En wie weet zal de mens dan het lot delen van de ontelbare soorten voor hem die
als een (al dan niet levend) fossiel zijn achtergebleven in de Odyssee van het
leven door ruimte en tijd.
3 Lastige vragen voor humanisten
No popular ethical system yet, be it humanist or religion-based, has shown itself able to face the challenges that already confront us. How many people should occupy the earth? What sort of people should they be? How should we share the available space? Clearly, we must change our ideas about making additional children. Individuals are now conceived by chance. Someday, instead, they could be "composed" in accord with considered desires and designs. … What kind of things should our "mind-children" know? How many of them should we produce, and who should decide their attributes?
--Marvin Minsky
Het behoeft nauwelijks betoog dat het transhumanistische project,
dat in het werk van Moravec een expliciete en radicale verwoording vindt, maar
in feite (al of niet geïntendeerd) een belangrijk deel van de agenda dicteert
van de nieuwe informationistische wetenschappen, een fundamentele uitdaging betekent
voor het humanisme. Op een veel letterlijkere en radicalere wijze dan het 'goede'
postmodernisme ooit heeft gedaan, verkondigt het 'slechte' postmodernisme het
einde van de mens. Het gaat hier immers niet langer uitsluitend om een
kritiek op een antropocentrische denkwijze; het voortbestaan van de mens zelf
wordt op het spel gezet. Wat humanisten daarbij onheilspellend in de oren zou
moeten klinken, is dat dit gebeurt uit naam van humanistische waarden als rationaliteit,
autonomie, zelfbeschikking en zelfontplooiing. Het transhumanisme radicaliseert
daarbij het humanistische streven "het leven tot zijn hoogste mogelijkheden te
brengen"39 tot een oproep
tot zelfoverstijging van de biologische soort mens.
Transhumanisten beroepen zich daarbij niet alleen op de evolutietheorie,
waarin wordt betoogd dat dit proces van zelfoverstijging inherent is aan het leven,
maar ook op de levensfilosofie van Nietzsche.40
Ook in Nietzsche's filosofie wordt zelfoverstijging als een wezenlijk kenmerk
voor het leven beschouwd: "Alle grote dingen gaan door hun eigen toedoen te gronde,
door een daad van zelfopheffing: daartoe dwingt hen de wet van het leven, de wet
van de noodzakelijke 'zelfoverwinning' is de essentie
van het leven".41 "En dit
geheim heeft het leven zelf tot mij gesproken: 'Zie, zo sprak het, ik ben dat,
wat altijd zichzelf moet te boven komen'".42
De mens vormt hierop geen uitzondering. Deze is, in Nietzsche's beroemde woorden
in Also Sprach Zarathustra, "een koord, geknoopt
tussen dier en Übermensch, - een koord boven een
afgrond".43 Het transhumanistische
project is gericht op een technologische realisering van de Übermensch
of, zoals de extropist Max More het uitdrukt, "het hogere wezen dat als potentieel
in ons wacht om te worden geactualiseerd."44
Gesteld dat het leven inderdaad door zelfoverstijging wordt gekenmerkt, dan kan
men daar vanzelfsprekend niet uit afleiden dat we deze zelfoverstijging ook zouden
moeten nastreven. Maar zoals reeds werd opgemerkt
steunt het pleidooi voor zelfoverstijging op humanistische idealen: De Verlichting
en het humanistische perspectief hebben ons geleerd dat vooruitgang mogelijk is,
dat het leven een groot avontuur is, en dat rede, wetenschap en goede wil ons
kunnen bevrijden van de beperkingen van het verleden. … Ieder mens is slachtoffer
van veroudering en dood. Voor transhumanisten is de dood een niet langer te tolereren
lot.45
Wanneer we toestaan en zelfs toejuichen dat de moderne medische wetenschap
en techniek voorheen dodelijke ziekten met succes bestrijden, welke bezwaren kunnen
er dan worden ingebracht tegen het streven het leven te verbeteren door lichaam
en geest aan te passen? En welke redenen zouden we kunnen aanvoeren tegen het
streven de mens te transformeren tot een superieure, posthumane levensvorm? Deze
vragen lijken mij letterlijk van levensbelang voor het humanisme op de drempel
van de eenentwintigste eeuw. Temeer omdat dankzij het evolutionaire toeval dat
ons begiftigd heeft met intelligentie en verbeelding, onze toekomst geenszins
vastligt, maar mede afhankelijk is van de keuzen die we maken.
Weliswaar, en dat is de wijze les van het 'goede' postmodernisme
die we niet mogen vergeten, is onze keuzevrijheid op vele manieren beperkt. Onze
fundamentele eindigheid maakt dat onze inzichten en kennis altijd historisch en
cultureel beperkt zijn en wij altijd slechts te kiezen hebben uit een beperkt
aantal alternatieven, waarvan we de consequenties bovendien nooit volledig kunnen
overzien. Naarmate onze cultuur complexer wordt en we op een meer fundamenteel
niveau ingrijpen in de natuur, neemt het aantal onvoorziene en onvoorzienbare
consequenties van ons handelen sterk toe. Mede daardoor verkrijgen onze culturele
en technische scheppingen een eigen gewicht en dynamiek, die maakt dat we ze op
den duur nooit volledig in de hand hebben. In combinatie met de laatkapitalistische
markteconomie maakt de technologie zelfs de indruk een autonoom voorthollend systeem
te zijn. Met de evolutionistische, bottom up benadering
van het scheppen van kunstmatig leven en kunstmatige intelligentie lijken we bovendien
doelbewust afstand te doen van wat ons aan beheersing is gegeven. Maar misschien
is het ook wel antropocentrische hoogmoed te menen dat het ons gegeven zou zijn
de ontwikkeling te kunnen en moeten controleren. Ligt het niet meer voor de hand
dat onze mind children op een gegeven moment zelf
de verantwoordelijkheid zullen (moeten) nemen over hun ontwikkeling? Zullen we
niet moeten accepteren dat, om de titel van een boek van Kelly te citeren, de
ontwikkeling vanuit het perspectief van de mens bezien zowel feitelijk als normatief
steeds meer Out of Control geraakt?46
Maar hoe beperkt de speelruimte van de menselijke interventie
ook is, en hoe veel beperkter hij in de toekomst mogelijk ook nog wordt, zij is
allerminst afwezig. Zeker wanneer we bedenken dat de evolutie een chaotisch proces
is dat wordt gekenmerkt door een 'gevoelige afhankelijkheid van de begintoestand',47
waardoor uiterst kleine variaties bij aanvang enorme gevolgen kunnen hebben voor
de verdere ontwikkeling van het ecologische systeem. Omdat we momenteel aan het
begin staan van een ontwikkeling, brengt onze kleine speelruimte een grote verantwoordelijkheid
met zich mee.48 Dit noopt tot een fundamentele bezinning op de vraag of, en zo ja,
in hoeverre en op welke wijze wij onze zelfoverstijging actief moeten bevorderen.
Bij de beantwoording van deze vragen kunnen humanisten zich
niet verlaten op een aantal traditionele strategieën, aangezien deze in het licht
van de humanistische postulaten (zie §1) hun geldigheid hebben verloren. Dat geldt
bijvoorbeeld voor de afwijzing van het transhumanistische programma omdat het
de gegeven orde in de natuur zou doorbreken Binnen het humanistische wereldbeeld
is deze orde echter geen onveranderlijke (al of niet door God geschapen) orde,
maar een dynamisch, door een veelheid van toevallige factoren gestuurd proces.
Evenmin kan de kunstmatigheid van het beoogde trans- en posthumane leven een reden
zijn het af te wijzen. Homoïden zijn, ten minste vanaf het moment dat de homo
habilis de eerste stenen werktuigen vervaardigde, in feite altijd al cyborgs
geweest. Zeker de 'van nature kunstmatige'49
homo sapiens sapiens is van meet af aan geheel
en al aangewezen geweest op culturele artefacten om zijn lichamelijke en geestelijke
tekortkomingen te compenseren.50
In die zin trekt het transhumanistische programma slechts de lijn door die de
evolutie van de mens van het prille begin af heeft gekenmerkt. Zoals reeds werd
opgemerkt kunnen hieraan vanzelfsprekend geen normatieve argumenten voor de bevordering
van het trans- en posthumane worden ontleend, maar we kunnen er in ieder geval
ook geen argumenten tegen aan ontlenen.
Een pragmatisch argument dat op het eerste gezicht meer hout
lijkt te snijden heeft betrekking op de enorme risico's die samenhangen met genetische
manipulatie en de ontwikkeling van kunstmatig leven en intelligentie. Om die reden
wordt in navolging van de bio-ethicus Hans Jonas wel gepleit voor een 'heuristiek
van de vrees'.51 Volgens deze
strategie zouden we op basis van mogelijke toekomstige
verschrikkingen moeten besluiten bepaalde technologische ontwikkelingen tijdelijk
te onderbreken, af te remmen of zelfs volledig te stoppen. In ieder geval zouden
we zo moeten handelen dat we de gevolgen van ons technisch ingrijpen ten alle
tijden kunnen corrigeren.
Dat er aan het transhumanistische programma enorme risico's
zijn verbonden, is in het licht van wat hiervoor werd gezegd over de fundamentele
beperkingen die er zijn gesteld aan de menselijke beheersingsdrift, overduidelijk.
De vraag is echter of Jonas' heuristiek van de vrees wel een realistische optie
is. Het idee dat het mogelijk zou zijn alle gevolgen van ons technisch ingrijpen
te kunnen overzien en desgewenst corrigeren lijkt in het licht van de onvoorziene
en (in het geval van chaotische complexiteit zelfs principieel onvoorzienbare)
neveneffecten van informationistische ingrepen in de natuur een onrealistisch
uitgangspunt, dat op negatieve wijze vasthoudt aan het modernistische ideaal van
de maakbaarheid van de werkelijkheid. En ook de idee dat het in het vermogen van
de in een technotoop levende mens zou liggen technologische ontwikkelingen daadwerkelijk
een halt toe te roepen, lijkt niet gedragen door een overmaat aan realiteitszin.
We zijn niet bij machte de Odyssee van het leven te stoppen. Onze inspanningen
zullen veeleer gericht moeten zijn op de mogelijkheden de richting ervan bij te
sturen. Bovendien kan men zich afvragen of het moedwillig afremmen of stoppen
van creativiteit en experimenteerlust de mens ook niet van zijn grandeur zou beroven.
Nietzsche's definitie van de mens als "de grote experimentator met zichzelf"52
is meer dan een beschrijving, er spreekt ook een waardering uit. Wanneer we zuchten
onder de risico's die met de menselijke experimenteerzucht verbonden zijn, kan
het een troost zijn te bedenken dat het experiment van de evolutie tot aan de
mens uitsluitend werd geleid door het blinde toeval.
Met de bovenstaande overwegingen is de normatieve vraag of
wij het trans- en posthumane dienen te bevorderen natuurlijk nog steeds niet beantwoord.
Indien wij die vraag willen beantwoorden, zouden we ons om te beginnen moeten
afvragen of de vooronderstelling van het transhumanistische programma, dat dit
programma ons geluk zal bevorderen, juist is. Daarbij dient in gedachten te worden
gehouden, dat we hier niet alleen spreken over het geluk van de mens, maar evenzeer
van de trans- en posthumane levensvormen die worden nagestreefd. Een transhumanistische
ethiek kan niet anders zijn dan een geradicaliseerde Ferne-Ethik,
die - binnen de eerder aangegeven grenzen van de menselijke verantwoordelijkheid
- niet alleen verantwoordelijkheid draaggt voor het menselijke nageslacht, maar
ook voor de mens geschapen levensvormen. Wat de mens betreft kan men zich afvragen
of de beteugeling van het toeval en - in het meest radicale scenario - de sterfelijkheid
van het menselijke leven in alle opzichten een nastrevenswaardig ideaal is. Elders
heb ik betoogd dat het accidentele, contingente en noodlottige toeval niet alleen
een bedreiging vormt van het menselijk geluk, maar op paradoxale wijze ook een
van de voornaamste bronnen is van dit fragiele geluk uitmaakt.53
Eliminatie van het toeval roept het schrikbeeld op van dystopieën zoals Aldous
Huxley's Brave New World, waarin onder het devies
"Gemeenschappelijkheid, Gelijkvormigheid, Gelijkmatigheid" en met behulp van chemische
en psychologische manipulatie de mens is getransformeerd tot een volstrekt inwisselbare
'hedonistische machine', die niet langer in staat is tot werkelijke gevoelens.
Als dit de consequentie (of zelfs het ideaal54)
is van het transhumanistische project, dan is het resultaat minder de schepping
van de Übermensch zoals Nietzsche die voor ogen
stond (die het toeval vanuit zijn amor fati juist
tot in het extreme affirmeert), maar veeleer die van de nihilistische 'laatste
mens' waartegen Nietzsche juist zijn pijlen richt.55
En zou het eindeloze oprekken van de levensduur van de mens in de richting van
de onsterfelijkheid hem niet doen vervallen in eeuwige terugkeer van het gelijke
en daarmee in een afgrondelijke verveling? Of is het schrikbeeld van gemeenschappelijkheid,
gelijkvormigheid en gelijkmatigheid het resultaat van de achterhaalde modernistische
illusie dat het mogelijk zou zijn het wedervarende toeval volledig te beheersen?
Is het niet veeleer zo dat een toename van beheersing en controle juist zal leiden
tot nieuwe, wellicht nog veel radicalere vormen van accidenteel, contingent en
noolottig toeval, die ons leven tot een nog veel groter en gevarieerder avontuur
zullen maken dan het nu reeds is?56
Wanneer dit het geval zou zijn, dan zou het humanistische ideaal van zelfontplooiing
niet zozeer geschaad worden door het transhumanistische programma, maar veeleer
een ongehoorde nieuwe impuls krijgen.
Het zou van intellectuele overmoed getuigen te menen dat we
afdoende antwoorden zouden kunnen formuleren op deze, en aanpalende vragen.57
Zeker wanneer we bedenken dat we bij de beoordeling van de wenselijkheid van trans-
en posthumane levensvormen ons moeilijk aan de neiging zullen kunnen onttrekken
deze vanuit een antropocentrisch perspectief te beoordelen. Maar zoals de aap
zich geen adequaat beeld kan vormen van de menselijke levensvorm, zo is het ons
niet gegeven ons een voorstelling te maken van de aard en aantrekkelijkheid van
deze nieuwe levensvormen. En dat maakt onze verantwoordelijkheid bij de schepping
van deze levensvormen tot een wel erg hachelijke.
De meest radicale en moeilijk te beantwoorden vraag die het
transhumanistische programma het humanisme voorlegt, hangt hier nauw mee samen.
Het is de vraag naar de waarde die menselijke levensvorm heeft in vergelijking
met potentiële trans- en posthumane levensvormen. Vertegenwoordigt het menselijke
leven een unieke intrinsieke waarde die het rechtvaardigt deze levensvorm tegenover
deze nieuwe levensvormen te verdedigen? Of moeten we terugvallen op de argumentatie
die ons ingeeft de panda te beschermen en het menselijk leven verdedigen uit naam
van bio-diversiteit? En als we voor de keuze staan, zullen we dan dezelfde criteria
hanteren die ons doen besluiten dierenlevens op te offeren aan het welzijn van
de mens? Zal de superioriteit (in informatiedichtheid of vermogens) van trans-
of posthumaan leven ons ooit dwingen onszelf weg te cijferen? Zal onze relatie
tot onze mind children vergelijkbaar zijn met die
van de ouder die zich, gedreven door een drift die sterker is dan welke morele
redenering dan ook, opoffert voor zijn of haar kind? Of zal deze opoffering in
geval we van doen hebben met kunstmatige, andersoortige kinderen ons morele vermogen
te boven gaan en zullen we hier slechts kunnen terugvallen op het egoïsme van
de eigen soort?
Deze en verwante lastige vragen zullen ons de komende decennia
telkens opnieuw doen opschrikken uit de antropocentrische sluimer waarin ons bestaan
zich doorgaans afspeelt. Het zijn uiteindelijk stuk voor stuk variaties op de
lastigste van alle lastige vragen die de Duitse schrijver Max Frisch aan ons heeft
gericht: "Weet u zeker dat het voortbe-staan van het menselijk ras, wanneer u
en iedereen die u kent er niet meer is, u echt interesseert?"58
Voetnoten:
1. H. Kunneman, "Humanisme en postmodernisme."
In: Paul Cliteur en Douwe van Houten (red.), Humanisme.
Theorie en praktijk, 65-77. Utrecht 1996, 65.
De getallen tussen haakjes in het vervolg van deze paragraaf verwijzen naar dit
artikel.
2. Zie in dit verband J.de Mul, "Essais de vie: Over de actualiteit
van Montaignes humanisme."
In: F. Geraedts en L. de Jong (red.), Ergo Cogito IV.
Het ideeënmuseum, 161-180. Groningen 1996.
3. Zie J.de Mul, Het romantische
verlangen in (post)moderne filosofie, Kampen 31995, blz. 14-27.
4. Zie voor een indringende analyse van deze ontwikkeling
M. Castells, The Information Age: Economy, Society and
Culture Volume I: The Rise of the Network Society; Volume II: The Power of Identity;
Volume III: End of Millennium. Oxford: Blackwell, 1996-1998.
5. Zie voor een beknopte geschiedenis van het transhumanisme
N. Vita More, Create/Recreate. Transhuman Beginnings and
Extropic Creativity, Z.p., 1997.
6. http://www.extropy.com/~exi/
7. http://www.aleph.se/Trans/
8. http://pespmc1.vub.ac.be/MANIFESTO.html
9. http://www.transhumanism.com/
10. http://www.stack.nl/tcedo/transhum.htm
Vgl. de definitie van de World
Transhumanist Association: Transhumanism is the philosophy which advocates
the use of technology to overcome our biological limitations and transform the
human condition. The accelerating pace of technological development opens up such
revolutionary prospects as superhuman artificial intelligence and molecular nanotechnology.
The consequences of these developments may include: the biochemical enrichment
or redesign of our pleasure-centres so we enjoy a richer diversity of emotions,
life-long happiness and exhilarating peak experiences every day; the elimination
of ageing; the abolition of disease; and perhaps the gradual replacement of human
bodies with synthetic enhancements and computers.
Max More's korte definitie in de inleiding van The
Extropian Principles 2.6. (1993-1995) ademt dezelfde geest: Extropianism
is a transhumanist philosophy: Like humanism, transhumanism values reason and
humanity and sees no grounds for belief in unknowable, supernatural forces externally
controlling our destiny, but goes further in urging us to push beyond the merely
human stage of evolution.
11. Zie J.P.v. Praag, Grondslagen
van humanisme. Amsterdam/Meppel: Boom, 1978, 88-103.
12. Vgl. P.B. Cliteur, Twintigste-eeuws humanisme in de
Engelstalige wereld.
In: Paul Cliteur en Wim van Dooren, Geschiedenis van het
humanisme. Hoofdfiguren uit de humanistische traditie, 191-249. Amsterdam:
Boom, 1991.
13. http://www.stack.nl/~hkl/tcedo/transhum.htm
14. In de Verenigde Staten zijn verschillende firma's actief
die deze service aanbieden. Op dit moment worden ongeveer 70 overledenen gekoeld
bewaard en hebben wereldwijd ongeveer duizend personen een regeling getroffen.
15. H. Moravec, Mind Children: The
Future of Robot and Human Intelligence.
Cambridge: Cambridge University Press, 1988, 109-110.
16. H. Moravec, a.w., 116v.
17. Daarmee zou het cartesiaanse dualisme van lichaam en
geest, dat minder een (problematisch) ontologisch postulaat dan wel een wetenschappelijk
programma is geweest, zijn voorlopige voltooiing vinden.
18. Moravec, a.w. , 116.
19. Zie in dit verband J.de Mul, Virtuele religies.
In: Trouw, 18 februari 1995, 17-18.
20. Paul, Gregory S., and Earl D. Cox. Beyond
Humanity: CyberEvolution and Future Minds. Rockland, Massachusetts: Charles
River Media,1996.
21. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat fundamentalistische
bewegingen in de Verenigde Staten zo veel energie richten op het verbod van het
onderwijs van de evolutieleer of, wanneer dat niet lukt, op complementering daarvan
met creationistische theorieën. Ook in Nederland is het opnemen van de evolutietheorie
in het centraal schriftelijk VWO tot op heden omstreden.
22. In de 'strijd om het bestaan' gaat het, in weerwil van
deze nogal oorlogszuchtige metafoor, niet uitsluitend om de recht van het sterkste
individu. Ook vreedzame samenwerking tussen individuen en symbiotische relaties
tussen soorten spelen vaak een cruciale rol bij het voortbestaan van individuen
en soorten.
23. Het toeval speelt niet alleen in meerdere opzichten
een rol omdat het op verschillende aspecten van de evolutie betrekking heeft,
maar ook omdat daarbij verschillende betekenisaspecten van het begrip 'toeval'
in het geding zijn, zoals contingentie, afwezigheid van doelgerichtheid, statistische
waarschijnlijkheid en noodlottigheid. Zie voor een conceptuele analyse van deze
verschillende betekenisaspecten J. de Mul, Toeval. Inaugurele
rede. Rotterdam: Rotterdamse Filosofische Studies, 1994. Een analyse van
de verschillende betekenissen die het begrip in de evolutietheorie heeft, biedt:
Frans Soontiëns, "Evolutie en toeval". In: Wijsgerig perspectief
op maatschappij en wetenschap. Jrg. 33 (1992/93), nr.3, 74-80.
24. Stephen Jay Gould, "'What is life?' as a problem in
history."
In: Michael P. Murphy en Luke A.J. O'Neill (red.), What
is Life? The Next Fifty Years. Speculations on the future of biology, ed.
M.P. 25-40. Cambridge: Cambridge University Press, 1995.
25. Zie Stephen Jay Gould, Wonderlijk
leven. Over toeval en evolutie. Amsterdam: Contact, 1991.
26. Een gedetailleerde beschrijving van deze Cambrische
explosie biedt het in de vorige noot
genoemde boek van Gould.
27. Gregory S. Gregory S. en Earl D. Cox, a.w., 33-87. Zie
met name de grafieken op blz. 68-71.
28. L. en F. Cavalli-Sforza, Wie
zijn wij? Het verhaal van het menselijk verschil. Antwerpen/Amsterdam:
Contact, 1994, 118.
Biologische en culturele factoren zijn daarbij nauw verstrengeld. Zo kan men bijvoorbeeld
stellen dat met de ontwikkeling van het gebruik van externe symbolen (van grotschilderingen
tot alfabetisch schrift), de biologische hersenen van de mens uitgebreid zijn
met een externe geheugenopslag. Hoewel de mens zich anatomisch niet meer heeft
ontwikkeld sinds het ontstaan van de moderne homo sapiens sapiens, is de ontwikkeling
van het cognitieve apparaat sindsdien voortgegaan. Vanuit een cognitief-evolutionair
perspectief bezien is de van een externe geheugenopslag voorzien mens, de homo
sapiens sapiens, reeds van meet af aan een cyborg, half organisme en half apparaat.
Zie in dit verband Merlin Donald, Origins of the Modern
Mind: Three Stages in the Evolution of Culture and Cognition. Cambridge:
Harvard University Press, 1991 en J. de Mul, "Digitale media en cognitieve structuur:
een cultuurhistorische en evolutionaire beschouwing." Rekenschap:
Tijdschrift voor wetenschap en cultuur, no. juni (1996): 97-105.
29. Daarbij dient overigens aangetekend te worden dat toeval
in de vorm van serendipiteit daarbij een belangrijke rol blijft spelen.
30. Zie J. de Mul, "De domesticatie van het noodlot." In
Het lot in eigen hand. Reflecties op de betekenis van
het (nood)lot in onze cultuur, ed. P. van Tongeren, 34-75. Baarn: Gooi
en Sticht, 1994.
31. Ook Moravec wijst hierop: "In the metaphor of Richard
Dawkins, we are the handiwork of a blind watchmaker. But we have now acquired
partial sight and can, if we choose, use our vision to guide the watchmaker's
hand". H. Moravec, Mind Children, a.w., 159.
32. "Our uniqueness will lie in the ability to create our
own successors". S. Levy, Artificial Life: The Quest for
a New Creation. London: Penguin, 1992, 9.
33. Zie voor een uitvoeriger analyse van de kenmerken die
de informationistische wetenschappen onderscheiden van de mechanistische: J. de
Mul, De informatisering van het wereldbeeld. Diesrede.
Rotterdam: Erasmus Universiteit, 1997.
34. Zie Claus Emmeche. The Garden
in the Machine:The Emerging science of Artificial Life. Princeton: Princeton
University Press, 1991, 161. In deze wetenschappen vervaagt het traditionele onderscheidt
tussen science en fiction:
"Science becomes the art of the possible because the interesing questions are
no longer how the world is, but how it could be, and how we can most effectively
create other universes - given this or that set of computational recources".
35. Genetische manipulatie onderscheidt zich van de klassieke
teelt van gewassen en dieren doordat er hier geen sprake is van een beheersing
van de recombinatie van bestaand genetisch materiaal,
maar van de schepping van nieuw genetisch materiaal.
36. Een studie van IBM naar de kosten van het verwijderen
van de onvermijdelijke fouten uit een programma (debugging)
kwam tot de conclusie dat deze in aantal exponentieel toenemen met de omvang van
het programma. Waar het debuggen van een programma van 6000 regels $100 per verwijderde
fout en $100.000 in totaal kost, daar zou een programma van 1 miljoen regels $1000
per regel kosten en 1 miljard gulden in totaal. Het debuggen van een top
down geprogrammeerde simulatie van de menselijke hersenen, die vele honderden
miljoenen, zo niet miljarden regels zou bevatten, zou volgens deze berekening
ten minste tienduizenden gulden per regel kosten en biljoenen (1012) of zelfs
triljoenen (1018) dollars kosten. Ontleend aan Paul en Cox, a.w., 94.
37. "I think the idea of extending an existing human being,
both in life-span and intelligence, is probably not the effective way to have
a better grasp of the universe, because I think we have to much evolutionary baggage
from our past. Probably the best way is to make a clean break, and to design successors
to ourselves who are more adapted to the way things are than we are… Now I think
it is better to build children than to preserve an existing mind, at least an
existing biological mind, which has too many limitations and is just built wrong
for the future". Interview met Moriyama.
38. Zie o.a. John Searle, The rediscovery
of the Mind. Cambridge: The MIT Press, 1992; Hubert L. Dreyfus. What
Computers Still Can't Do. 2 ed. Cambridge: The MIT Press, 1993; Jean-François
Lyotard. L'inhumain; Causeries sur le temps. Paris:
Editions Galilée, 1988.
39. H.J. Pos, Personalisme en humanisme. In: Het
keerpunt, september 1947, 472-483, 479.
40. Met name de de geschriften van de extropist Max More
zijn doorspekt met Nietzsche citaten. Zie o.a. Max More, On
Becoming Posthuman (1994). The
Extropian Principles 2.6 (1995). Technological
Self-Transformation Expanding Personal Extropy (1997). Terzijde zij
hier opgemerkt dat de term 'transhumanisme' ook in de context van het zogenaamde
anti-humanismedebat in verband met Nietzsche is gebruikt. Het 'trans' slaat dan
echter op een bepaalde (humanistische) uitleg van de mens, en niet zozeer op de
mens zelf. Vgl. H.O. Oosterling, "Nietzsche's Transhumanisme. Van autonoom subject
naar soevereine individuen." In: H.O. Oosterling en A.W. Prins, Humanisme
of antihumanisme. Een debat. Rotterdam 1991, 23-35.
41. F. Nietzsche, Sämtliche Werke.
Kritische Studienausgabe. Berlin 1980, Band 5, 410. Vanuit dit perspectief
is de scheidslijn tussen levende en dode natuur volgens Nietzsche overigens moeilijk
te trekken. In de context van zijn analyse van het interpreteren, dat volgens
Nietzsche inherent is aan de wil tot zelfoverwinning van het leven, merkt hij
op dat ook chemische processen in de anorganische natuur daartoe gerekend kunnen
worden. Band 7, 437. Zie in dit verband mijn Nietzsche-interpretatie in: Jos de
Mul, De tragedie van de eindigheid. Diltheys hermeneutiek
van het leven. Kampen: Kok Agora, 1993, 266-281.
42. Idem, Band 4, 148. Ten aanzien van dit aspect van de
Amerikaanse werkingsgeschiedenis van Nietzsche speelt Stanley Kubrick's film 2001:
A Space Odyssey (1968) een marginale, maar niet onbelangrijke rol. Deze
film - in het programmaboekje kernachtig aangeduid als "an epic tale of man's
ascent, from ape to space traveller and beyond" (2001: A Space Odyssey. Special
Collectors' Edition. MGM/UA HomeVideo, 1997) - handelt over de rol van de techniek
in de transformatie van dier tot mens en van mens tot Übermensch.
Eén van de hoofdrolspelers in de film is HAL, een bijzonder geavanceerde kunstmatige
intelligentie, die in veel opzichten superieur is aan de mens. De cruciale transformatiescènes
in de film worden begeleid door Richard Strauss' op Nietzsche's Also
sprach Zarathustra gebaseerde gelijknamige symfonische gedicht. Tot de
wetenschappers die door Kubrick als adviseur bij de film werden betrokken behoorden
o.a. de eerder genoemde Marvin Minsky. Zie over de grote invloed die deze film
heeft uitgeoefend op diens generatie het interview met Minsky in: D.G. Stork (red.),
Hal's Legacy: 2001's Computer as Dream and Reality,
Cambridge: MIT, 1997, 15-31.
43. A.w., 16.
44. M. More, Technological Self-Transformation. Expanding
Personal Extropy, a.w. More spreekt zich in deze context expliciet uit tegen fascistoïde
interpretatie van Nietzsche's Übermensch -doctrine:
"Self-discipline and the conscious self-guidance of our lives will allow us to
achieve ever higher goals, as we raise our sights with each triumph. Effective
self-rule will free us of the desire to control other. Contrary to popular interpretation,
the Übermensch is not
the Blond Beast, the conqueror and plunderer. They are those who neither rule
others nor tolerate others' attemps to rule them".
45. M. More, On Becoming Posthuman, a.w.
46. K. Kelly, Out of control.
International: Addison-Wesley, 1994. Voor zoverre dit door transhumanisten als
een onvermijdelijke consequentie van hun doelstelling wordt erkend, kan hen in
ieder geval geen ongebreidelde beheersingsdrift in de schoenen worden geschoven.
47. Floris Takens, Chaos en voorspelbaarheid.
In: Wijsgerig perspectief op maatschappij en wetenschap,
jrg. 34 (1993/94), nr. 3, 77-83. Vgl. Jos de Mul, De domesticatie van het noodlot,
a.w., 42-44.
48. De geschiedenis van de ontwikkeling van nieuwe technologieën
laat steeds een omslagpunt zien. Na een periode waarin menselijke keuzen van grote
invloed zijn op deze ontwikkeling, krijgt de technologie zelf een eigen impuls
en lijkt zij een eigen dynamiek te krijgen en als een autonome kracht de mens
te beheersen. Zie T.P. Hughes, Technological Momentum. In: M.R. Smith en Leo Marx
(red.), Does Technology Drive History? The Dilemma of
Technological Determinism, 101-113. Cambridge MIT, 1996.
49. H. Plessner, Die Stufen des
Organischen und der Mensch. In: Gesammelte Schriften, Frankfurt deel IV,
1981, 385.
50. Zie noot 28.
51. Hans Jonas, Das Prinzip Hoffnung.
Versuch einer Ethik fur die technologische Zivilisation. Frankfurt a/M:
Suhrkap, 1984, 392; vgl. Hans Achterhuis, ed. "Hans Jonas: Ethiek en techniek."
In: Hans Achterhuis (red.), De maat van de techniek. Zes
filosofen over techniek Gunter Anders, Jacques Ellul, Arnold Gehlen, Martin Heidegger,
Hans Jonas en Lewis Mumford. Baarn: Ambo, 1992, 139
52. A.w., Band 5, 367.
53. Jos de Mul, Toeval, a.w.
54. Een uitvoerig beargumenteerde verdediging daarvan biedt
David Pearce's The
Hedonistic Imperative.
55. Nietzsche's beschrijving van de 'laatste mens' is geheel
van toepassing op de door soma verdoofde inwoners
van Huxley's Brave New World": "Af en toe een beetje gif: dat geeft zoete dromen.
En veel gif ten slotte, om zacht te sterven. Men arbeidt nog, want arbeid is vermaak.
Maar men zorgt dat het vermaak niet aangrijpt… 'We hebben het geluk ontdekt'-
zeggen de laatste mensen en knipogen" (Nietzsche, Sämtliche
Werke. Kritische Studienausgabe, Band 4, 19).
56. In zijn in noot
54 aangehaalde studie biedt Pearce een aantal goede argumenten tegen de vooronderstelling
dat 'dopamine-overdrive' onvermijdelijk leidt tot emotionele vervlakking en lethargie.
57. Zo moeten we ons vanzelfsprekend ook bezinnen op de
maatschappelijke gevolgen van het transhumanistische programma. Wanneer dit programma
niet zozeer leidt tot gelijkvormigheid, maar tot een radicale differentiatie van
het menselijke leven, zal dit bijvoorbeeld ook ingrijpende gevolgen hebben voor
machtsverhoudingen. Daarbij kan opnieuw gedacht worden aan Brave
New World met zijn indeling in biotechnologisch geconstrueerde sociale
klassen. Zie ook de vragen van Minsky die als motto aan deze paragraaf zijn meegegeven.
58. Max Frisch, Lastige vragen.
Amsterdam: Meulenhoff, 1992, 5.