Landschappelijke elementen in Twente |
Het landschap van Twente staat vooral bekend om zijn kleinschaligheid en houtwallen, essen en heuvels. Er is werkelijk veel te genieten. Het afwisselende, landelijke gebied heeft smalle dalen, brongebieden, kleien droge en vochtige heiden, jong en oud cultuurlandschap met akkers en weiden, loof- en naaldbossen, rivierstrandjes, veentjes, dode rivierarmen en zandverstuivingen. Dit alles wordt begrensd door heggen en houtwallen, boomsingels en heuvels.
De Twentse houtwallen vormen een karakteristiek stukje landschap. De wallen omringen weilanden en akkers en zorgen hiermee voor een kleinschaligheid, waardoor het gebied wel wordt getypeerd als coulisselandschap. De meeste houtwallen zijn al heel oud. Ze werden als natuurlijke afrastering van het cultuurland gebruikt toen er nog geen prikkeldraad bestond. Zo kon men anderzijds rovers, plunderende soldaten en wilde beesten er buiten houden. Als basis wierp men een brede aarden wal op, met aan weerszijden een sloot. De beplanting bestond grotendeels uit doornig struikgewas, zoals meidoorn en sleedoorn, en rondom hoog opgroeiende bomen, meestal eiken. Deze werkten als windkering en leverden tevens hakhout voor de bouw, voor wagens en karren, voor gereedschappen, kisten, kasten en wandelstokken. Uit het eikenhakhout werd bovendien eek gewonnen, dat gebruikt werd in de leerlooierij. Toen in de loop van deze eeuw het hakhout niet meer als zodanig gebruikt werd, konden de wallen uitgroeien tot randen van machtig geboomte met een ondoordringbare ondergroei. Deze afwisselende en woekerende wal van lijsterbessen, krenten, bramen, hazelaars, meidoorns en elzen is een ideale leefomgeving voor vele vogelsoorten en kleine zoogdieren.
De beroemde Twentse essen ontstonden toen de boeren de gemeenschappelijke akkers na 1100 door intensievere bemesting in permanent akkerland gingen omzetten. Niet alle terreinen waren hiervoor even geschikt. Het akkerland moest behoorlijk groot zijn, het moest vlak bij de boerderijen liggen en de grond mocht niet te nat en niet te droog zijn. In Twente is een tweedeling van essen te maken. Er zijn de verspreid liggen de boerderijen met in de buurt de bijbehorende akkerkampen. Om erven en akkers staan vaak bomen en hagen, waardoor het landschap een kleinschalig karakter krijgt. Daartegenover zijn er de grote escomplexen, in het gebied ten oosten van de lijn Geesteren-Haaksbergen. Hier zijn in de ijstijd meer stuwwallen in glooiingen gevormd die een ideale ondergrond werden voor de akkers. Enkele goede voorbeelden van grote escomplexen zijn die van Agelo, Hasselo, Lemslo, Reutum en Usselo. De oude erven liggen hier in een (halve) ring om de essen. Rond deze boerderijen zijn de akkers, de kampen, ook nu nog goed te zien. Op andere plaatsen in Oost-Twente zijn één of meer kleinere essen ontstaan. Vooral tussen Denekamp en De Lutte bestaan veel van deze zogeheten essenzwermen: kleine essen die bij één of twee boerderijen liggen. Een es is te herkennen als een grote, hoger gelegen akker waarvan de percelen niet gescheiden zijn door greppels, wallen of bomen. Zo'n akker is in gezamenlijk bezit van meerdere boeren. De door de bomen omgeven boerderijen liggen langs de rand van de es.
De veertig meter hoge Friezenberg tussen Rijssen en Markelo was het eerste bezit van de in 1932 opgerichte stichting Het Overijsselse Landschap. Verre voorouders hadden op de top enkele grafheuvels opgeworden om hun doden een laatste rustplaats te geven. De levenden hebben er op de stompe top een prachtig uitzicht op de verre omgeving. Vroeger kon je al rondkijkend altijd een schaapskudde met herder ontdekken. Deze is nu verdwenen maar het uitzicht is nog steeds boeiend. Nog weidser is het vanaf de top van de zeventig meter hoge Kuiperberg bij Ootmarsum. De hoogste berg van Twente, de 86 meter hoge Tankenberg bij Oldenzaal, is wat uitzicht betreft niet aantrekkelijk vanwege de bebossing.
In de negentiende en twintigste eeuw onderging het Twentse landschap vele ontginningen, ontwateringen en kanalisaties. Door de samenleving en de natuurbescherming werd tot 1930 echter nauwelijks weerstand geboden. Waarschijnlijk omdat er nog erg veel natuurschoon over was. Ondanks de in oppervlakten uitgedrukt zeer grote ontginningen bleef het verkavelingpatroon in de ontginningslandschappen en ontwaterde hooilanden kleinschalig. Na 1930 werden de ontginningen op grote schaal voortgezet in het kader van de werkverschaffing. Het was een crisistijd en vele werklozen werden tewerkgesteld in beken, zompen, moerassen, goren, venen, maten en meden. De rijkssubsidies werden steeds hoger tot zelfs negentig à honderd procent van de arbeidslonen. Als er maar werklozen werden ingezet. Het devies bij de ontginningen luidde: omzetting van dorre heide in vruchtbare grond, water van het land af en meer grond voor jonge boeren. Tussen 1935 en 1940 verdwenen in de drie grote Twentse grensgemeenten Tubbergen, Denekamp en Losser in totaal 2270 hectare woeste grond. Het waren zwarte tijden voor natuurbeschermers en het landschap. Helemaal als bedacht wordt dat hier vaak marginale landbouwgronden gevormd werden, terwijl de landbouw op veel betere gronden, zonder regeringssteun, het hoofd niet eens boven water kon houden. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er veranderingen in de ongebreidelde ontginningen omdat er op grote schaal inventarisatie van waardevolle gebieden plaatsvond. Nu had men gegevens in handen om bij ruilverkavelingplannen tegendruk uit te oefenen. Dit leidde ertoe dat in de Ruilverkavelingwet van 1954 een verplicht landschapsplan ingesteld werd voor iedere ruilverkaveling. In de volgende jaren werd dit opzicht nog wel het een en ander aan ruilverkaveling gedaan waarbij ook nog vele houtwallen en andere kleine landschapselementen verdwenen. Ondanks alle veranderingen is er in Twente nog steeds te genieten van een relatief kleinschalig cultuurlandschap.
Langs de Twentse oostgrens staan nog vele grensstenen die het territorium afbakenden. De eerste grenstekenen in dit gebied werden neergezet na de dood van Karel de Grote en het uiteenvallen van diens rijk. In de tijd kende men nog nauwelijks het gebruik van grensstenen of -palen. In Twente gebruikte men toen vaak bomen die men voorzag van een merkteken zoals een kruis. Ook landweren (zandwallen beplant met geboomte) vervulden vaak de functie van gebiedsgrens. De oudst bekende grensstenen in Twente dateren uit het begin van de 16e eeuw. De Duitse keizer Karel V kreeg destijds het gezag over Twente. Hij ging zich onder andere bemoeien met grensverschillen zoals die met de graaf van Bentheim. Na verschillende onderhandelingen sloot men een traktaat waarin werd bepaald dat op bepaalde plaatsen stenen geplaatst zouden worden. Deze zouden aan de ene kant het wapen van Bentheim en aan de andere kant het Bourgondische kruis dragen. Uit de tekst van et traktaat is op te maken dat er toentertijd al grensstenen werden gebruikt. IN de loop der eeuwen werden er vele grensstenen langs de Twentse oostgrens neergezet waarvan er nu nog zeker 400 staan. Daarvan zijn er enkele stenen die niet tussen twee, maar tussen drie gebieden aangeven. Langs de kant van de weg Gronau-Gildehaus staat bijvoorbeeld zo'n drielandensteen, die wel de mooiste grenssteen van Nederland wordt genoemd. De initialen van de man die hem in 1659 liet plaatsen, staan erin gebeiteld: C.B.E.M. ofwel Christoph Bernard von Galen, bisschop van Münster. Zijn wapen siert één kant van de driehoekige steen. De Nederlandse kant toont het wapen van Overijssel. Het wapen van Overijssel bestaat overigens uit een gouden veld met een golvend blauwe balk, symbool voor de IJssel. Daaroverheen is de Hollandse leeuw aangebracht. Op de derde kant van de steen is het wapen van het graafschap Bentheim afgebeeld. De steen is aan de bovenkant enigszins beschadigd. Er wordt verteld dat de turfstekers op deze steen hun spade aanscherpten, als ze hier langskwamen op weg naar het veen.